ECLI:NL:CRVB:2004:AO2069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4039 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functiewaardering en gelijkheidsbeginsel in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die werkzaam was als Hoofd Stafafdeling Personeelszaken bij de dienst Stadsontwikkeling en Openbare Werken in Amstelveen. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen de weigering van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen om zijn functie te waarderen op het niveau van salarisschaal 11 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een welbewuste fout van gedaagde, aangezien er functietechnische verschillen waren tussen de functies van hoofd PZ van de dSOW, dMER en de Bestuursdienst.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak vastgesteld dat er geen geschil meer bestaat over de gelijkwaardigheid van de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst met de andere functies. Appellant betoogde dat, gezien de gelijkwaardigheid van de functies, hij ook naar schaal 11 zou moeten worden bezoldigd. Gedaagde daarentegen stelde dat de waardering van de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst op onjuiste gronden was gebeurd en dat de waardering van appellants functie in schaal 10A correct was.

De Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst ten onrechte naar schaal 11 was gewaardeerd, niet met zich meebracht dat appellant ook naar schaal 11 moest worden bezoldigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat noch het gelijkheidsbeginsel, noch het zorgvuldigheidsbeginsel gedaagde verplichtte om appellant naar schaal 11 te bezoldigen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

02/4039 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2002, nr. AWB 01/3667 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 november 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J.F. Snoek, werkzaam bij gedaagdes gemeente.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellant was werkzaam als Hoofd Stafafdeling Personeelszaken (verder: hoofd PZ) bij de dienst Stadsontwikkeling en Openbare Werken (dSOW). Deze functie was gewaardeerd volgens het Nieuw Amstelveens functiewaarderingssysteem, hetgeen had geleid tot een indeling op het niveau van schaal 10A. Ook de functie van hoofd PZ van de dienst MER(dMER) en de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst waren aanvankelijk op dat niveau gewaardeerd. Appellant heeft verzocht zijn organieke functie- typering (OFT) aan te passen en zijn functie te waarderen op het niveau van salarisschaal 11, onder meer omdat in 1998 de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst, na aanpassing van de OFT van dat hoofd, op dat niveau was gewaardeerd. Gedaagde heeft wel de OFT van appellant aangepast maar, nadat omtrent de waardering advies was ingewonnen, bij besluit van 27 februari 2001 geweigerd de functie te waarderen op het niveau van schaal 11 en appellant dient overeenkomstig in te schalen. Deze weigering is door gedaagde na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 september 2001.
2. De rechtbank heeft het namens appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij is in hoofdzaak overwogen dat in het onderhavige geval geen sprake is van een welbewust door gedaagde doorgezette fout, nu aanvankelijk steeds is uitgegaan van functietechnische verschillen tussen enerzijds de functies van hoofd PZ van de dSOW alsmede van dMER en anderzijds die van hoofd PZ van de Bestuursdienst. Pas bij de voorbereiding van het bestreden besluit is gedaagde tot de overtuiging gekomen dat er geen functietechnische verschillen waren en dat de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst op onjuiste gronden is ingedeeld in schaal 11. De rechtbank achtte gedaagde niet gehouden in appellants geval wederom tot een onjuiste beslissing te komen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht en de overigens in dit geding voorhanden zijnde gegevens overweegt de Raad als volgt.
3.1. Tussen partijen is thans niet meer in geschil dat de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst gelijkwaardig is aan de twee andere functies van hoofd PZ en evenmin dat in 1998 de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst ten onrechte op het niveau van schaal 11 is gewaardeerd. Appellant is echter van oordeel dat, nu sprake is van functies van gelijke zwaarte, een zorgvuldige afweging van belangen gedaagde ertoe had moeten brengen dat ook hij naar schaal 11 zou worden bezoldigd.
3.2. Gedaagde heeft aangevoerd dat, nu inmiddels gebleken is dat de functie van hoofd PZ van de Bestuursdienst op systeemoneigenlijke gronden op het niveau van schaal 11 is gewaardeerd en nu voorts de waardering van de functie van hoofd PZ van de dSOW in schaal 10A juist is gebleken, het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt. Een eenmaal gemaakte fout behoeft niet te worden herhaald.
3.3. De Raad kan gedaagde in dit standpunt volgen. Appellant bestrijdt thans niet langer de juistheid van de waardering van zijn functie. Deze waardering impliceert een bezoldiging naar schaal 10A. De enkele omstandigheid dat het hoofd PZ van de Bestuursdienst, zoals inmiddels tussen partijen vaststaat, ten onrechte naar schaal 11 wordt bezoldigd, brengt voor gedaagde niet de verplichting met zich appellant dienovereenkomstig te bezoldigen. Noch het gelijkheidsbeginsel, noch het zorgvuldigheidsbeginsel dwingt daartoe.
4. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M. Pijper.