ECLI:NL:CRVB:2004:AO4934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2924 NABW + 03/5031 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van inkomen bij zelfstandige op basis van jaarstukken en bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het inkomen van zelfstandigen die tussen 1 september 1996 en 1 maart 1998 algemene bijstand ontvingen op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). De appellant, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, heeft bij besluit van 6 april 1999 de verstrekte bijstand over 1997 omgezet in een bedrag om niet, rekening houdend met de jaarwinst van f 20.200,-- zoals vastgesteld in de jaarstukken van het bedrijf. Deze jaarstukken, opgesteld door A.H. Wijnen, bevatten echter ook posten die de werkelijke winst beïnvloeden, zoals een ontruimingsvergoeding van f 14.500,-- en een borgsom huur van f 2.000,--. De Raad oordeelt dat de appellant niet voldoende rekening heeft gehouden met de werkelijke financiële situatie van de gedaagden, die in bezwaar hebben aangevoerd dat de jaarstukken onjuist zijn. De rechtbank heeft het beroep van gedaagden gegrond verklaard en het besluit van 12 juli 1999 vernietigd, met de opdracht aan appellant om een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft de Raad bevestigd dat de appellant de jaarstukken als basis voor de bijstandsverlening had moeten gebruiken, maar dat de jaarwinst niet correct was vastgesteld. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagden tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Bernheze, en een griffierecht van € 409,-- opgelegd.

Uitspraak

01/2924 NABW
03/5031 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, appellant,
en
[gedaagde 1] en [gedaagde 2], beiden wonende te [woonplaats], gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 april 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. 99/6189 NIOAZ, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagden heeft A.A.M. van der Aa te Oss een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een schriftelijke reactie op het verweerschrift gegeven.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 januari 2004, waar appellant - met bericht - zich niet heeft doen vertegenwoordigen en [gedaagde 2] in persoon is verschenen, bijgestaan door E.A. Balen, werkzaam op het kantoor van de gemachtigde van gedaagden.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Aan gedaagden is over de periode van 1 september 1996 tot 1 maart 1998 op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) algemene bijstand verstrekt in verband met de start van een eigen bedrijf. In 1997 is in de vorm van een renteloze geldlening een bedrag aan bijstand ter grootte van f 26.814,30 verstrekt.
Bij besluit van 6 april 1999 heeft appellant, rekening houdend met de inkomsten uit het bedrijf van gedaagden over 1997, de verstrekte bijstand over 1997 tot een bedrag van f 10.856,30 omgezet in een bedrag om niet. Appellant is daarbij uitgegaan van de door A.H. Wijnen op 13 maart 1998 opgestelde jaarstukken van het bedrijf, waaruit blijkt van een jaarwinst van f 20.200,--. In deze jaarstukken zijn onder de rubriek diverse baten en lasten onder meer opgenomen een post "Ontruimingsvergoeding" van f 14.500,-- en een post "Borgsom huur" van f 2.000,--, welke posten betrekking hebben op de ontruiming van een bedrijfspand in 1997.
In bezwaar hebben gedaagden aangevoerd dat de door Wijnen opgestelde jaarstukken op twee punten onjuist zijn. Volgens gedaagden diende de post ontruimingsvergoeding te worden verminderd met f 7.500,-- en diende voorts in de hiervoor genoemde rubriek alsnog te worden verwerkt een door hen in 1997, wegens het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst voor een bedrijfspand, betaalde waarborgsom ten bedrage van f 2.500,--. In de bezwaarfase is een verkorte versie van een door de gemachtigde van gedaagden gecorrigeerde jaarrekening 1997 overgelegd, uitkomend op een jaarwinst van f 10.200,--.
Appellante heeft het tegen het besluit van 6 april 1999 gemaakte bezwaar bij besluit van 12 juli 1999 ongegrond verklaard.
In het kader van het tegen het besluit van 12 juli 1999 ingestelde beroep hebben gedaagden gecorrigeerde jaarstukken over 1997 overgelegd, waarin een jaarwinst over 1997 is opgenomen van f 10.200,--. In deze jaarstukken bedraagt de post ontruimingsvergoeding f 7.000,-- en de post borgsom huur f 500,-- negatief. Deze jaarstukken hebben de grondslag gevormd voor een herziene aangifte inkomstenbelasting, die door de belastingdienst is geaccepteerd.
De rechtbank heeft - met bepalingen omtrent de proceskosten en het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 12 juli 1999 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, met de opdracht aan appellant een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Uit de overwegingen van rechtbank blijkt dat het beroep slechts is gehonoreerd voor zover dat betrekking heeft op de hiervoor genoemde waarborgsom. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant de jaarwinst op een bedrag van f 17.700,-- (f 20.200,-- minus f 2.500,--) had behoren vast te stellen.
In hoger beroep heeft appellant deze uitspraak uitsluitend op dit onderdeel gemotiveerd bestreden.
De Raad stelt eerst vast dat de rechtbank de namens gedaagden aangevoerde, afzonderlijk te beoordelen beroepsgrond tegen het niet in aanmerking nemen van de post ontruimingsvergoeding bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen heeft verworpen. Blijkens het gestelde in het verweerschrift in hoger beroep kunnen gedaagden zich daarmee niet verenigen. Van gedaagden had echter in redelijkheid mogen worden verwacht dat zij tegen dat oordeel van de rechtbank zelf hoger beroep hadden ingesteld, omdat uit de uitspraak voortvloeit dat die post niet meer kan worden betrokken in de nadere besluitvorming van appellant. Nu gedaagden dit hebben nagelaten, kan hetgeen hun gemachtigde op dit punt in het verweerschrift heeft gesteld in de onderhavige hoger-beroepsprocedure niet meer - inhoudelijk - aan de orde komen.
Zich vervolgens beperkend tot de door appellant in hoger beroep naar voren gebrachte grief, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) stellen burgemeester en wethouders de krachtens het eerste lid van dat artikel aan een zelfstandige verstrekte bijstand definitief vast zodra het inkomen over het boekjaar waarin deze bijstand is verleend bekend is.
Uit artikel 10, eerste lid, van het Bbz - bezien in samenhang met artikel 47, derde lid, van de Abw - volgt dat burgemeester en wethouders het in artikel 23, tweede lid, van de Abw bedoelde netto inkomen vaststellen aan de hand van de administratie van het bedrijf over het desbetreffende boekjaar.
Gelet op het hiervoor vermelde wettelijk kader is appellant ten tijde van het nemen van het primaire besluit terecht uitgegaan van de door Wijnen opgestelde jaarstukken, waaruit blijkt dat uitsluitend de in 1997 door de verhuurder van het ontruimde bedrijfspand aan gedaagden teruggegeven waarborgsom van f 2.000,-- in de verlies- en winstrekening is verwerkt.
Van het uitgangspunt dat de aan de hand van de administratie opgestelde jaarstukken de basis vormen voor de definitieve vaststelling van de bijstand over het desbetreffende jaar, moet naar het oordeel van de Raad worden afgeweken, indien naderhand blijkt dat de jaarstukken geen juist beeld geven van het werkelijke resultaat van het bedrijf en zulks leidt tot een formele, door de fiscale autoriteiten als juist aanvaarde correctie van het bruto inkomen.
In de bezwaarfase hebben gedaagden zich, onder overlegging van een verkorte versie van de gecorrigeerde jaarstukken, op het standpunt gesteld dat, gegeven nu eenmaal de verantwoording van de per kas ontvangen waarborgsom van f 2.000,-- in de administratie, het niet opnemen van de eveneens per kas betaalde waarborgsom van
f 2.500,-- inconsequent is en geen juist beeld geeft van het werkelijke resultaat.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant, mede in aanmerking genomen dat hij opneming van de post van f 2.000,-- als bate in de jaarstukken kennelijk wel juist achtte, hieraan niet voorbij had mogen gaan op de wijze als in het besluit van 12 juli 1999 is gedaan.
De mede in verband met de verwerking van de waarborgsommen opgestelde gecorrigeerde jaarstukken over 1997, waarin de waarborgsommen bij de post bijzondere baten zijn gesaldeerd, zijn door de belastingdienst naderhand expliciet geaccepteerd als grondslag voor de vaststelling van de winst over dat jaar, op basis waarvan vervolgens voor elk van gedaagden de bruto winst over 1997 met f 5.000,-- is verlaagd. In dit verband wijst de Raad op het besluit tot ambtshalve herziening van de inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen te 's-Hertogenbosch van 8 november 1999.
De Raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagden, die worden begroot op € 644,- wegens verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagden tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Bernheze;
Bepaalt dat van de gemeente Bernheze een griffierecht van € 409,-- wordt geheven.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk
(get.) L. Jörg
MvK01034