ECLI:NL:CRVB:2004:AR8718
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot overneming achterstallige betalingsverplichtingen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2004, gaat het om een verzoek van appellanten om de achterstallige betalingsverplichtingen van hun voormalige werkgever, [naam B.V.], over te nemen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellanten, die tussen 1 januari 1998 en 31 mei 1999 bij [naam B.V.] werkzaam waren, stelden dat er al in april en mei 1999 sprake was van een blijvende toestand van betalingsonmacht. De Raad oordeelde dat de dienstbetrekkingen met [naam B.V.] al waren beëindigd voordat deze in een dergelijke toestand verkeerde. De Raad baseerde zijn oordeel op de feiten dat [naam B.V.] op 2 november 1999 failliet werd verklaard en dat de rechtbank in een eerdere uitspraak de beroepen tegen besluiten van 26 april 2001 ongegrond had verklaard.
De Raad overwoog dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat er in de maanden april en mei 1999 sprake was van betalingsonmacht. De Raad merkte op dat de financiële gegevens die door appellanten waren overgelegd, niet voldoende inzicht gaven in de vermogenspositie van [naam B.V.] in die periode. Bovendien had appellant [naam appellant 1] op zijn aanvraagformulier aangegeven dat hij in die periode een voorschot op zijn salaris had ontvangen, wat niet duidde op betalingsonmacht. De Raad concludeerde dat de rechtbank de bestreden besluiten terecht in stand had gelaten en bevestigde de uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van het aannemelijk maken van betalingsonmacht door de werknemers en de verplichting van het Uwv om aanvullend onderzoek te doen indien er aanwijzingen zijn voor betalingsonmacht. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan de appellanten.