ECLI:NL:CRVB:2005:AS6574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- C.P.J. Goorden
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet voldoen aan referte-eis
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant R. Bravenboer door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn beroep tegen het besluit van de gedaagde ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldeed aan de referte-eis van de Werkloosheidswet (WW), die vereist dat in de 39 weken voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid is verricht. Appellant had slechts in 20 weken gewerkt in de referteperiode van 14 december 1993 tot en met 10 maart 2002.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 januari 2005, waarbij appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.A.M. van Leeuwen. Gedaagde was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich op 13 september 1994 ziek heeft gemeld en dat hij tot 11 september 1995 een Ziektewet-uitkering heeft ontvangen. Na de wachttijd ontving hij een WAO-uitkering, die later werd herzien.
De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder een verklaring van zijn voormalige werkgever, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de referte-eis, omdat de door appellant overgelegde verklaring niet overtuigend genoeg was en niet ondersteund werd door bewijsstukken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 16 februari 2005.