ECLI:NL:CRVB:2005:AT5817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/414 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft

In deze zaak gaat het om de toekenning van een bijstandsuitkering aan appellant, die in een opvanghuis van de Stichting Rehoboth verbleef. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle, die het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder ongegrond verklaarde. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 29 maart 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R. ter Haar, en gedaagde door A.F.M. Spigt.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant vanaf 1 november 2001 in het opvanghuis verbleef en dat gedaagde op 20 november 2001 een uitkering heeft toegekend op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) voor alleenstaanden in een inrichting. Gedaagde heeft het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. Appellant betwistte dat zijn verblijf in het opvanghuis als een inrichting kon worden aangemerkt, gezien de beperkte mogelijkheden voor begeleiding en hulpverlening.

De Raad heeft de wettelijke definitie van een inrichting onder de Abw onderzocht en geconcludeerd dat de Stichting Rehoboth niet voldeed aan deze definitie. De geboden hulpverlening was niet continu aanwezig en voldeed niet aan de vereisten voor een inrichting. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat gedaagde ten onrechte de bijstandsnorm voor appellant had vastgesteld op het hogere bedrag voor alleenstaanden in een inrichting.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, het beroep van appellant is gegrond verklaard, en het besluit van 26 februari 2002 is vernietigd. Gedaagde moet nu opnieuw op het bezwaar van appellant beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,--, en moet het griffierecht van € 111,-- vergoeden.

Uitspraak

03/414 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. R. ter Haar, advocaat te Emmeloord, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 17 december 2002, reg.nr. AWB 02/381.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 maart 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Ter Haar en gedaagde door A.F.M. Spigt, werkzaam bij de gemeente Noordoostpolder.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant verbleef met ingang van 1 november 2001 in een opvanghuis van de Stichting Rehoboth tegen betaling voor kost en inwoning. Bij besluit van 20 november 2001 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 6 november 2001 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft.
Bij besluit van 26 februari 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 20 november 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 februari 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat gedaagde zijn verblijf in het opvanghuis van de Stichting Rehoboth, gelet op de beperkte mogelijkheden van begeleiding en hulpverlening in dit opvanghuis, ten onrechte als verblijf in een inrichting heeft aangemerkt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d (met ingang van 1 januari 2002: onder g), onder 2º, van de Abw wordt onder een inrichting verstaan: een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
Blijkens de gedingstukken stelt de Stichting Rehoboth zich ten doel hulp te bieden bij psychosociale problemen. Daartoe wordt begeleiding aangeboden in de vorm van een dagprogramma van 8.00 uur tot 20.00 uur op werkdagen. De resterende tijd biedt de Stichting Rehoboth een pensionvoorziening voor en door de gasten.
Gelet op het voorgaande stelt de Raad vast dat het verblijf van appellant in het opvanghuis van de Stichting Rehoboth ten tijde hier van belang niet voldeed aan de wettelijke omschrijving van het begrip inrichting. De aangeboden hulpverlening en begeleiding is immers slechts op werkdagen - derhalve niet voor ieder etmaal - aanwezig, en overigens op werkdagen ook niet voor meer dan de helft van het etmaal. Dit heeft tot gevolg dat gedaagde ten onrechte de bijstandsnorm voor appellant heeft vastgesteld op het in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw vermelde bedrag. Gedaagde had als uitgangspunt moeten nemen dat vanaf 6 november 2001 op appellant het norm-bedrag voor een alleenstaande genoemd in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw, zoals dat artikel destijds luidde, van toepassing was en vervolgens de hoogte van de algemene bijstand nader moeten vaststellen met inachtneming van hetgeen overigens bij en krachtens hoofdstuk IV, afdeling 1, paragrafen 2 en 3, van de Abw is bepaald. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Uit het voorgaande volgt dat, met vernieting van de aangevallen uitspraak, het beroep gegrond dient te worden verklaard en het besluit van 26 februari 2002 wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. De Raad zal bepalen dat gedaagde, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar dient te beslissen.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant, begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 26 februari 2002;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Noordoostpolder;
Bepaalt dat de gemeente Noordoostpolder aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 111,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2005.
(get.) Th.G.M. Simons
(get.) S.W.H. Peeters