ECLI:NL:CRVB:2006:AU9497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd aan een werkgever in het kader van de werknemersverzekeringswetten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2004. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.F.M. Verhey, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de vraag of de boete die aan appellante is opgelegd terecht is. De Raad heeft vastgesteld dat appellante [v.d. W.] als werknemer heeft aangemeld en dat zij de door gedaagde vastgestelde premies heeft voldaan. De Raad oordeelt dat de rekening-courantopnames van [v.d. W.] als loon moeten worden gekwalificeerd, omdat het salaris bewust laag werd gehouden om loonbeslag te voorkomen. De Raad wijst erop dat de lening niet schriftelijk is vastgelegd en dat er geen terugbetaling heeft plaatsgevonden, wat de reële aard van de lening in twijfel trekt.
De Raad concludeert dat de onbelaste onkostenvergoeding die aan [v.d. W.] is verstrekt, niet kan worden aangemerkt als compensatie voor reële kosten, omdat appellante niet heeft aangetoond dat er daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank dat de boete terecht is opgelegd, en dat er geen gronden zijn voor matiging van de boetes. De Raad wijst erop dat appellante niet in redelijkheid kon concluderen dat de looncontrole niet zou leiden tot een boete, en dat de cautieplicht niet is geschonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.