[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 december 2005, 05/1334 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 maart 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.J. Stoffer, werkzaam bij de gemeente Tiel.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft bij brief van 25 mei 2004 het College verzocht de jaaropgave van de door appellant over het jaar 2003 ontvangen uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) te herzien. Bij brief van 30 juni 2004 heeft het College dit verzoek aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de jaaropgave en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 9 maart 2005 heeft het College het bezwaar van appellant tegen de brief van 30 juni 2004 niet-ontvankelijk verklaard, waarbij het College zich - in het spoor van het advies van de interne commissie bezwaar - op het standpunt heeft gesteld dat bedoelde brief een impliciete afwijzing van het verzoek van appellant inhoudt. Aan de niet-ontvankelijk verklaring ligt ten grondslag het standpunt van het College dat de afwijzing van het verzoek van appellant om de jaaropgave te herzien, evenals de jaaropgave zelf, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 maart 2005 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij appellant als eiser en het College als verweerder is aangeduid:
"De Centrale Raad van Beroep heeft in vaste jurisprudentie (zie o.a. CRvB 22 april 2004, LJN AO8398) bepaald dat het bij jaaropgaven gaat om (het verstrekken van) informatie van feitelijke aard, waartegen geen voorziening op grond van de Awb openstaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. De jaaropgave over 2003 betreft niet meer dan een optelsom van de bedragen die aan eiser zijn uitgekeerd en is derhalve niet op rechtsgevolg gericht.
Eisers stelling dat op de maandelijkse uitkeringsspecificaties alleen netto-bedragen staan vermeld en dat deze bedragen op de jaaropgave door optelling met de loonheffing en Ziekenfondspremie naar een bruto-bedrag zijn omgerekend, kan de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. De loonheffing en de Ziekenfondspremies zijn uitsluitend een weergave van de bedragen die verweerder op de bruto uitkering heeft ingehouden en afgedragen. De weergave van deze bedragen is evenmin op enig rechtsgevolg gericht.
Nu de jaaropgave niet als een besluit kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan op grond van voormelde regelgeving de weigering om de jaaropgave te herzien evenmin als een besluit worden aangemerkt en staat daartegen geen voorziening op grond van de Awb open. Verweerder heeft het bezwaar tegen de beslissing van 30 juni 2004 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.".
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad onderschrijft het in de aangevallen uitspraak gegeven oordeel dat het College het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om herziening van de jaaropgave 2003 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad stelt zich tevens achter de hierboven weergegeven overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel is gebaseerd.
Hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht biedt geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten in vergelijking met hetgeen in beroep is aangevoerd, zodat daarin geen grond is gelegen om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2007.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.