ECLI:NL:CRVB:2007:BA4636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2399 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de aanvraag om bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling is gesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 mei 2007 uitspraak gedaan. De appellant had zich op 6 oktober 2004 gemeld voor bijstand en kreeg van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam de gelegenheid om zijn aanvraag aan te vullen met ontbrekende gegevens. De termijn voor het aanleveren van deze gegevens werd vastgesteld op 15 november 2004. Echter, het College stelde de aanvraag op 17 november 2004 buiten behandeling omdat de gevraagde gegevens niet tijdig waren verstrekt.

De appellant stelde dat hij de gegevens op 12 november 2004 had verzonden, maar het College was van mening dat deze pas op 18 november 2004 waren ontvangen. De Raad overwoog dat het College bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de gegevens niet binnen de gestelde termijn waren ontvangen. De Raad benadrukte dat de gevolgen van het niet tijdig indienen van de gegevens voor rekening van de appellant kwamen, vooral omdat hij de retourenvelop zonder postzegels had verzonden, wat zijn risico was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter, en de leden J.J.A. Kooijman en J.N.A. Bootsma. De griffier was A.H. Polderman-Eelderink.

Uitspraak

06/2399 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2006, 05/782 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. van den Berg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg en de tolk E.M. Loukili. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Munk, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft zich op 6 oktober 2004 gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand in te dienen.
Bij brief van 2 november 2004 heeft het College appellant in de gelegenheid gesteld de aanvraag vóór 11 november 2004 aan te vullen met een aantal gegevens. In deze brief is aangegeven dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde informatie binnen de daarvoor gestelde termijn tot gevolg kan hebben dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld.
Naar aanleiding van een telefonisch verzoek van appellant op 11 november 2004 om verlenging van de termijn met één dag, is de termijn waarbinnen de gevraagde gegevens op straffe van buiten behandelingstelling van de aanvraag uiterlijk binnen dienden te zijn bij de Sociale Dienst Amsterdam (hierna: SDA) nader vastgesteld op 15 november 2004.
Bij besluit van 17 november 2004 heeft het College de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld omdat appellant de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt.
Bij besluit van 30 december 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
17 november 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
30 december 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook voor de Raad staat vast, dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand, dat appellant over deze gegevens kon beschikken, en dat deze op 18 november 2004 - derhalve na afloop van de tot 15 november 2004 verlengde hersteltermijn - bij de SDA zijn binnengekomen.
Appellant heeft aangevoerd dat het besluit van 17 november 2004 voortijdig is genomen. Hij stelt dat hij de gevraagde gegevens tijdig - op 12 november 2004, dus voor het verstrijken van de hersteltermijn op 15 november 2004 - per TPG post heeft verzonden. Naar zijn mening volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb dat stukken die binnen een week na de uiterste indieningsdatum zijn ontvangen, nog tijdig zijn ingediend, mits de stukken tijdig zijn verstuurd.
De Raad onderschrijft dit standpunt niet. De Raad stelt voorop dat artikel 6:9 van de Awb ziet op het indienen van bezwaar- en beroepschriften en geen regels geeft over het verstrekken van gegevens die voor de beoordeling van een aanvraag nodig zijn. Voor de toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is uitsluitend van belang of de gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn door het betreffende bestuursorgaan zijn ontvangen. Nu de door appellant verstrekte gegevens pas op
18 november 2004 bij de SDA zijn ingekomen, was het College bevoegd om de aanvraag bij besluit van 17 november 2004 buiten behandeling te stellen.
De stelling van appellant dat hij de gegevens vóór afloop van de hersteltermijn per TPG post aan de SDA heeft toegestuurd, brengt evenmin mee dat moet worden gezegd dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Nog daargelaten dat niet is aangetoond dat appellant de gegevens daadwerkelijk op 12 november 2004 per TPG post heeft verstuurd - op de betreffende envelop ontbreekt een poststempel -, behoren de gevolgen van het feit dat hij de retourenvelop, ondanks de daarop aangegeven waarschuwing, zonder postzegels via de TPG post heeft verstuurd, tot zijn risicosfeer.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en
J.J.A. Kooijman en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2007.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.