ECLI:NL:CRVB:2008:BC3467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4979 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing van verplichtingen gericht op inschakeling in arbeid zonder medische of psychische redenen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes de ontheffing van arbeidsverplichtingen heeft geweigerd. Appellante had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en stelde dat zij tijdelijk ontheffing van de arbeidsverplichtingen nodig had vanwege de zorg voor haar kind, die volgens haar niet door haar echtgenoot [S.] kon worden vervuld. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder een medisch advies van de Stichting SAP, waaruit bleek dat [S.] in staat was om voor hun kind te zorgen.

De Raad oordeelt dat appellante niet als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt, aangezien zij gehuwd is met [S.] en niet duurzaam gescheiden van hem leeft. De Raad volgt appellante niet in haar standpunt dat zij gelijkgesteld moet worden met een alleenstaande ouder voor de toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen aanwezig zijn voor het verlenen van een ontheffing van de arbeidsverplichtingen, aangezien de zorg voor het kind ook door [S.] kan worden vervuld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het College de ontheffing terecht heeft geweigerd.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/4979 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 14 juli 2006, 05/807 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Koot, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met reg. nrs. 07/2864 en 07/2865, plaatsgevonden op 11 december 2007. Voor appellante is verschenen mr. Koot. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C.A. Krauwel, werkzaam bij de gemeente Goes. Na de zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 3 maart 2005 is aan appellante en haar echtgenoot [S.] (hierna: [S.]) met ingang van 24 januari 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor gehuwden. In een bijlage bij dit besluit zijn de aan de bijstand verbonden verplichtingen opgenomen, waaronder - voor appellante - de in artikel 9, eerste lid, van de WWB bedoelde verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid. Op grond van een door de Stichting SAP uitgebracht medisch advies van 24 februari 2005 is [S.] voor de duur van drie maanden ontheven van de arbeidsverplichtingen.
Bij besluit van 25 juli 2005 heeft het College het tegen het besluit van 3 maart 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is in hoofdzaak ten grondslag gelegd dat in de door appellante gestelde zorgtaak voor haar kind, die volgens haar niet door [S.] kan worden vervuld, geen dringende reden als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB wordt gezien op grond waarvan tijdelijk ontheffing van de arbeidsverplichtingen kan worden verleend. Daarbij heeft het College betrokken een nader door de Stichting SAP uitgebracht medisch en arbeidskundig advies betreffende [S.] van 23 juni 2005.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 25 juli 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de WWB (voor zover hier van belang) is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het College, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. Verder is bepaald dat zorgtaken als dringende redenen kunnen worden aangemerkt voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de WWB, zoals in de aangevallen uitspraak aangehaald. Ten slotte is in deze bepaling neergelegd dat, indien de ontheffing een alleenstaande ouder betreft, het college in het bijzonder een afweging dient te maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht.
De Raad stelt allereerst vast dat appellante niet een alleenstaande ouder in de zin van de WWB is, nu zij gehuwd is met [S.] en niet duurzaam gescheiden van hem leeft. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij niettemin voor de toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB met een alleenstaande ouder moest worden gelijkgesteld, aangezien [S.] de zorg voor hun kind niet op zich kon nemen. De Raad volgt appellante daarin niet, reeds op grond van het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig oordeel zoals dat is vervat in het advies van de Stichting SAP van 23 juni 2005. Daaruit blijkt dat aan de Stichting SAP uitdrukkelijk de vraag is voorgelegd of [S.] voor zijn (toen) zes maanden oude dochtertje kon zorgen en dat - mede gelet op de bij [S.] nog bestaande, duurzaam benutbare mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van arbeid - deze vraag bevestigend is beantwoord. De in hoger beroep overgelegde medische gegevens betreffende [S.] brengen de Raad niet tot een ander oordeel. Deze gegevens zijn niet in tegenspraak met de conclusie van de verzekeringsgeneeskundige van de Stichting SAP. De Raad betrekt hierbij verder dat de verzekeringsgeneeskundige destijds inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelend internist van [S.]. In dit verband overweegt de Raad ten slotte dat uit de gedingstukken niet blijkt dat de medische situatie van [S.] ten tijde van het uitbrengen van het advies door de Stichting SAP in relevante mate anders was dan in de daaraan voorafgaande periode (vanaf 1 maart 2005). De invulling die appellante zelf aan de zorgplicht voor het kind wenst te geven doet daaraan niet af.
Van appellanten kan, bezien vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, worden gevergd de gezinstaken onderling zo te verdelen dat wanneer de een zich richt op arbeidsinschakeling, de ander naar vermogen de zorg voor het kind voor zijn of haar rekening neemt. Verder is de Raad van oordeel dat het College niet ten onrechte heeft laten meewegen dat, voor zover dat nodig is in verband met de toegeleiding naar dan wel deelname aan het arbeidsproces van appellanten, via de gemeente kan worden voorzien in kinderopvang.
Nu in hoger beroep niet is gesteld - en de Raad ook niet is gebleken - dat appellante zelf om medische of psychische redenen niet kan voldoen aan de verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, betekent het voorgaande dat het College niet bevoegd was appellante tijdelijk te ontheffen van deze verplichtingen.
De Raad volgt de rechtbank dan ook in haar oordeel dat het College deze ontheffing terecht heeft geweigerd.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2008.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R.E. Lysen.
IJ