ECLI:NL:CRVB:2008:BD1214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4193 WAZ + 05/4870 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van WAZ-uitkering met bijstandsuitkering door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond heeft verklaard. Het Uwv had eerder de bezwaren van appellant inzake de nabetaling van zijn WAZ-uitkering over de periode van 1 januari 1988 tot 1 september 2000 en de berekening van de rente over die nabetaling ongegrond verklaard. Appellant stelt dat de WAZ-uitkering onjuist is verrekend met de uitkering van de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) en dat de hoogte van de te betalen rente niet correct is berekend.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 april 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv de WAZ-uitkering op juiste wijze heeft verrekend met de door appellant ontvangen bijstandsuitkering. De Raad bevestigt dat appellant recht heeft op nabetaling van de WAZ-uitkering, maar dat de verrekening met de GSD correct is uitgevoerd. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Uwv de juiste uitgangspunten heeft gehanteerd bij de berekening van de rente, maar dat er een fout is gemaakt in de hoogte van de hoofdsom waarover de rente is berekend.

De Raad vernietigt het besluit van het Uwv dat betrekking heeft op de rente en bepaalt dat het Uwv een nieuwe renteberekening moet maken, uitgaande van een bedrag van f 50.500,-. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 322,-. De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar corrigeert de berekening van de rente.

Uitspraak

05/4193 WAZ en 05/4870 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2005, 04/924 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2008. Appellant is verschenen in persoon. Het Uwv was vertegenwoordigd door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 24 december 2002 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant inzake de nabetaling van zijn WAZ-uitkering over de periode 1 januari 1988 tot 1 september 2000 en de berekening van de rente over die nabetaling ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd voor zover gericht op het te betalen bedrag van
f 9.360,50 aan wettelijke rente en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij uitgaat van de juistheid van de door het Uwv met de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam (GSD) verrekende bedragen. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het totaal na te betalen bedrag is berekend en met welke bedragen van de GSD dit is verrekend. Ten aanzien van de rente heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bij de nadere berekening in beroep de juiste uitgangspunten in acht heeft genomen. Het Uwv is uitgegaan van een hoofdsom van f 50.400,24 en heeft de rente op rente berekening toegepast; appellant heeft over de periode van 1 april 1995 tot 1 september 2000 recht op een totaal bedrag van € 8.652,54 aan wettelijke rente. Door de nadere berekening in beroep is op dit punt de grondslag aan het bestreden besluit komen te ontvallen.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de berekening van de nabetaling onjuist is; hij stelt zich op het standpunt dat verrekening met de GSD per maand moet plaatsvinden. Hij meent recht te hebben op rente over f 52.267,42 respectievelijk
f 55.847,72.
Het Uwv heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de aangevallen uitspraak. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv op 24 juni 2005 een nieuw besluit (bestreden besluit 2) genomen. Het bezwaar met betrekking tot de rente is gegrond verklaard en de rente is opnieuw berekend en nader vastgesteld op € 8.652,54. Het Uwv is voorts van mening dat appellant niet kan terugkomen van zijn ter zitting bij de rechtbank op
11 augustus 2004 ingenomen standpunt dat hij op 1 april 1995 f 50.500,- tegoed heeft. De Raad zou daar dus van uit moeten gaan.
Aangezien het Uwv bij het bestreden besluit 2 niet volledig aan het door appellant ingestelde hoger beroep is tegemoet gekomen – dat besluit ziet immers alleen op een nieuwe renteberekening –, wordt het hoger beroep mede geacht te zijn gericht tegen dat besluit en zal de Raad tevens een oordeel over dat besluit geven.
Met betrekking tot bestreden besluit 1 overweegt de Raad het volgende.
In geschil is of het Uwv de WAZ-uitkering van appellant over de periode van
1 januari 1988 tot 1 september 2000 op juiste wijze heeft verrekend met de door appellant van de GSD ontvangen uitkering.
Indien een persoon recht op uitkering heeft over een periode, waarover een bijstandsuitkering is verleend, is het Uwv bevoegd de arbeidsongeschiktheidsuitkering over die periode tot ten hoogste het bedrag van die verleende bijstand te betalen aan het betrokken gemeentebestuur.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant recht heeft op nabetaling van WAZ-uitkering ter hoogte van f 126.757,88. Het Uwv heeft aan de GSD een bedrag betaald van f 76.357,64. De juistheid van dit bedrag staat in dit geding, zoals de rechtbank onder punt 2.9 terecht heeft overwogen, niet ter beoordeling. Doordat het Uwv dit bedrag aan de GSD heeft betaald, resteert voor appellant een bedrag van f 50.400,24. De stelling van appellant dat deze wijze van verrekening niet juist is kan de Raad niet onderschrijven. Immers, in het geval appellant de WAZ-uitkering direct had gekregen dan had hij in het geheel en over de gehele periode geen recht op bijstand gehad. Er is dus geen enkele reden om het van de GSD ontvangen bedrag niet in zijn geheel te verrekenen. Naar het oordeel van de Raad is deze berekening voorts in overeenstemming met het door appellant genoemde Besluit verrekening sociale uitkeringen, Lisv-mededeling M 00.122, van 1 december 2000 alsmede de in dit geding geldende voorloper daarvan, de circulaire van de Sociale Verzekeringsraad van 18 april 1994 nummer 982. Volgens die regelingen wordt het totale bedrag aan WAZ-uitkering vergeleken met de totale verleende bijstand. In het onderhavige geval is dat ook gebeurd.
De verrekening heeft derhalve op juiste wijze plaats gevonden.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit deel van het besluit dan ook terecht ongegrond verklaard.
Met betrekking tot de hoogte van de te betalen rente, zoals inmiddels vervat in bestreden besluit 2, overweegt de Raad als volgt.
Het is de Raad niet gebleken dat de wijze waarop het Uwv de rente in zijn brief van
6 september 2004 heeft berekend niet juist is. Ook de rente over rente is daarbij meegenomen. Als uitgangspunt is daarbij genomen het bedrag van f 50.400,24. Het Uwv heeft echter in zijn brief van 1 februari 2008 aangegeven dat de rente ook berekend zou mogen worden over f 50.500,-. Nu daarvan bij bestreden besluit 2 niet is uitgegaan kan dat besluit om die reden geen stand houden. Het Uwv zal een nieuwe renteberekening moeten maken, uitgaande van een bedrag van f 50.500,-.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het beroep van appellant dat geacht wordt te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 is gegrond en dat besluit wordt vernietigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep dat geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 24 juni 2005 gegrond;
Vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MK