ECLI:NL:CRVB:2008:BD4380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6615 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek ingediend tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 6 november 2007, waarin zijn hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd afgewezen. De rechtbank had eerder de beëindiging van de WAO-uitkering van verzoeker per 9 april 2003 bevestigd. Verzoeker stelde dat de Raad in zijn eerdere uitspraak geen rekening had gehouden met door hem ingediende medische bewijsstukken van verschillende specialisten. Hij verzocht de Raad om zijn zaak opnieuw te bezien en de eerdere uitspraak te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren gepresenteerd die aanleiding gaven om de eerdere uitspraak te herzien. De medische stukken die verzoeker aanvoerde, waren reeds in de eerdere procedure ingediend en konden daarom niet worden beschouwd als nieuwe feiten. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening enkel kan worden toegepast op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2008, in aanwezigheid van de griffier M.C.T.M. Sonderegger. De Raad concludeerde dat verzoeker niet in zijn verzoek kon worden ontvangen, omdat hij niet had aangetoond dat er nieuwe relevante informatie was die de eerdere beslissing zou kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

07/6615 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[Verzoeker] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 6 november 2007, 05/962 WAO, LJN: BB7579 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008. Verzoeker is verschenen in persoon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de Raad beslist op het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2005, geregistreerd onder nummer 04/204. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, onder de overweging dat het Uwv terecht bij het bestreden besluit van 15 december 2003 de beëindiging van de WAO-uitkering van verzoeker met ingang van 9 april 2003 heeft gehandhaafd.
1.2. De Raad heeft in de aangevallen uitspraak overwogen geen aanleiding te zien om met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dat de rechtbank heeft gegeven. Voorts heeft hij overwogen het oordeel van de rechtbank over de medische geschiktheid van verzoeker voor zijn maatgevende arbeid te onderschrijven. De Raad heeft vervolgens de onder punt 1.1 genoemde uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Met het verzoek om herziening is beoogd dat de Raad van zijn aangevallen uitspraak terugkomt. Verzoeker acht herziening van de aangevallen uitspraak aangewezen omdat hij in deze uitspraak niets van de door hem ingediende medische bewijsstukken van onder meer de orthopedisch chirurgen J.A.G. van der Laar en J. Huij en de medisch adviseur L.J. Haak terug vindt. Verzoeker wil graag dat de Raad zijn hoger beroep opnieuw beziet en aanleiding ziet om van zijn eerdere uitspraak terug te komen.
3.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2. Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN: AN7982), kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb juncto artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. Een door verzoeker gewenste hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd.
3.3. De Raad is van oordeel dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen, nu door verzoeker geen feit of omstandigheid als bovenomschreven naar voren is gebracht.
3.4. De door verzoeker in het verzoekschrift genoemde medische stukken heeft hij al in de eerdere procedure in geding gebracht en zijn reeds daarom niet op te vatten als nieuwe feiten als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De ingediende brief van Delta psychiatrisch centrum, gedateerd 3 augustus 2007 en de brief van radioloog A.K. Sing, werkzaam bij het IJssellandziekenhuis, van 15 oktober 2002 kunnen niet worden aangemerkt als feiten of omstandigheden die verzoeker voor de in geding zijnde uitspraak van de Raad redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De omstandigheid dat naar de opvatting van verzoeker niet alle in het herzieningsverzoek genoemde medische informatie in de aangevallen uitspraak is genoemd, kan geen grond voor herziening zijn.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger alsgriffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
GdJ