ECLI:NL:CRVB:2009:BH2450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- A.B.J. van der Ham
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-uitkering naar gehuwde norm en de rechtmatigheid van huisbezoek
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellant, die met ingang van januari 2000 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontving. De uitkering was aanvankelijk berekend op basis van het normbedrag voor een ongehuwde. Op 6 oktober 2004 heeft een huisbezoek plaatsgevonden door een buitendienstmedewerker van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) in samenwerking met de Sociaal Attaché, waarbij de leefsituatie van appellant werd onderzocht. Dit leidde tot de conclusie dat appellant vanaf september 2003 een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner, wat resulteerde in een herziening van zijn AOW-uitkering naar het gehuwde normbedrag.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond, maar erkende dat er een inbreuk was gemaakt op het huisrecht van appellant zonder rechtvaardiging. De rechtbank concludeerde echter dat er geen causaal verband was tussen het onrechtmatige huisbezoek en de verklaringen van appellant, waardoor de resultaten van het huisbezoek niet buiten beschouwing konden worden gelaten.
Appellant ging in hoger beroep en stelde dat de resultaten van het huisbezoek onrechtmatig waren verkregen en dat er geen ander bewijs was voor het schenden van de inlichtingenverplichting. De Svb was het eens met de rechtbank over de ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht, maar meende dat appellant ook zonder het huisbezoek dezelfde verklaring zou hebben afgelegd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er wel degelijk een causaal verband was tussen het onrechtmatige huisbezoek en de resultaten van het onderzoek. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van de Svb, herroepte het besluit van 12 januari 2005 en veroordeelde de Svb tot betaling van de proceskosten van appellant. De Raad concludeerde dat het besluit van de Svb onvoldoende was gemotiveerd en dat er geen bewijs was voor de gezamenlijke huishouding.