ECLI:NL:CRVB:2009:BH2450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4555 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-uitkering naar gehuwde norm en de rechtmatigheid van huisbezoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellant, die met ingang van januari 2000 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontving. De uitkering was aanvankelijk berekend op basis van het normbedrag voor een ongehuwde. Op 6 oktober 2004 heeft een huisbezoek plaatsgevonden door een buitendienstmedewerker van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) in samenwerking met de Sociaal Attaché, waarbij de leefsituatie van appellant werd onderzocht. Dit leidde tot de conclusie dat appellant vanaf september 2003 een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner, wat resulteerde in een herziening van zijn AOW-uitkering naar het gehuwde normbedrag.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond, maar erkende dat er een inbreuk was gemaakt op het huisrecht van appellant zonder rechtvaardiging. De rechtbank concludeerde echter dat er geen causaal verband was tussen het onrechtmatige huisbezoek en de verklaringen van appellant, waardoor de resultaten van het huisbezoek niet buiten beschouwing konden worden gelaten.

Appellant ging in hoger beroep en stelde dat de resultaten van het huisbezoek onrechtmatig waren verkregen en dat er geen ander bewijs was voor het schenden van de inlichtingenverplichting. De Svb was het eens met de rechtbank over de ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht, maar meende dat appellant ook zonder het huisbezoek dezelfde verklaring zou hebben afgelegd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er wel degelijk een causaal verband was tussen het onrechtmatige huisbezoek en de resultaten van het onderzoek. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van de Svb, herroepte het besluit van 12 januari 2005 en veroordeelde de Svb tot betaling van de proceskosten van appellant. De Raad concludeerde dat het besluit van de Svb onvoldoende was gemotiveerd en dat er geen bewijs was voor de gezamenlijke huishouding.

Uitspraak

07/4555 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] in Spanje (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2007, 05/4035 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 27 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2008. Namens appellant is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant is met ingang van januari 2000 ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Het pensioen is berekend op basis van het normbedrag voor een ongehuwde.
1.2. Op 6 oktober 2004 heeft een buitendienstmedewerker van de Svb in samenwerking met de Sociaal Attaché een huisbezoek afgelegd waarbij onderzoek is verricht naar de leefsituatie van appellant. Tijdens dat bezoek is een vragenlijst ingevuld die appellant heeft ondertekend en van dat bezoek is een rapportage opgemaakt. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft de Svb bij besluit van 12 januari 2005 het ouderdomspensioen van appellant met ingang van oktober 2003 herzien en berekend op basis van het normbedrag voor een gehuwde. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant vanaf september 2003 een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner] (hierna: [naam partner]).
1.3. Bij besluit van 26 juli 2005 - voor zover hier van belang - heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van
12 januari 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 26 juli 2005 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht aangenomen dat appellant en [naam partner] sinds september 2003 feitelijk hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat ook voldaan is aan het criterium van wederzijdse verzorging. De rechtbank heeft het standpunt van appellant onderschreven dat inbreuk is gemaakt op zijn huisrecht en dat daarvoor geen rechtvaardiging bestond. De rechtbank is evenwel tot de conclusie gekomen dat er geen causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige huisbezoek en de door appellant afgelegde verklaringen, zodat geen aanleiding bestaat de resultaten van dit huisbezoek buiten beschouwing te laten.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich onder verwijzing naar uitspraken van de Raad primair op het standpunt gesteld dat de resultaten van het huisbezoek onrechtmatig zijn verkregen en derhalve buiten beschouwing moeten worden gelaten. Volgens appellant is er geen ander bewijs dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Subsidiair is appellant van mening de Svb uit de resultaten van dit onderzoek niet de conclusie heeft kunnen trekken dat hij en [naam partner] een gezamenlijke huishouding voeren.
4. De Svb kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht van appellant. De Svb is met de rechtbank van oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen dit huisbezoek en de door appellant afgelegde verklaring. Naar de mening van de Svb zou appellant normaliter gesproken eenzelfde verklaring hebben afgelegd als het onderhoud elders zou hebben plaatsgevonden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat er geen rechtvaardiging bestond voor de gemaakte inbreuk op het huisrecht van appellant. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 11 april 2007,
LJN BA2410, wordt aan het uitgangspunt dat bij huisbezoeken als hier aan de orde sprake moet zijn van een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer alle kracht ontnomen, indien het betreffende bestuursorgaan de resultaten van een onrechtmatig huisbezoek niettemin bij de beoordeling van het recht op uitkering zou mogen meenemen. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de tijdens het huisbezoek op 6 oktober 2004 aan het licht gekomen gegevens als onrechtmatig bewijs dienen te worden aangemerkt en als zodanig buiten beschouwing moeten worden gelaten.
5.2. Anders dan de rechtbank en de Svb ziet de Raad onvoldoende grondslag voor het oordeel dat een causaal verband ontbreekt tussen het onrechtmatige huisbezoek en de resultaten van dat onderzoek. Uit de opgemaakte rapportage blijkt dat appellant is aangetroffen in het gezelschap van [naam partner]. In eerste instantie heeft appellant verklaard dat hij alleen woont en dat [naam partner] een paar keer per week bij hem langs komt voor huishoudelijke werkzaamheden. Tijdens dit bezoek, dat circa 1 ½ uur heeft geduurd, is doorgevraagd over de identiteit van [naam partner] en de aard van de relatie. Gerapporteerd is dat het verhaal van appellant steeds veranderde. Uiteindelijk heeft [naam partner], na terugkeer van de gedane boodschappen, verklaard dat zij en appellant samen in het huis wonen, hetgeen appellant vervolgens heeft erkend. De Raad acht het onaannemelijk dat appellant deze gegevens zou hebben verstrekt en de ingevulde vragenlijst zou hebben ondertekend als het onderhoud elders, bijvoorbeeld op een neutrale locatie of op een kantoor van de Svb, zou hebben plaatsgevonden. Daaruit vloeit voort dat het bij dit bezoek aan het licht gekomen onrechtmatig bewijs buiten beschouwing moet worden gelaten. Ander bewijs op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat vanaf september 2003 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen appellant en [naam partner] is niet voorhanden. Dit betekent dat het besluit van 26 juli 2005 op een onvoldoende draagkrachtige motivering berust en daarom in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.3. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 en 5.2 vloeit voort dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het besluit van 26 juli 2005 moet worden vernietigd. De Raad ziet voorts aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het besluit van 12 januari 2005 te herroepen, nu dit besluit berust op dezelfde ondeugdelijke gebleken grondslag en niet aannemelijk is dat dit motiveringsgebrek nog kan worden hersteld.
5.4. De Raad ziet aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 juli 2005;
Herroept het besluit van 12 januari 2005;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de Sociale Verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale Verzekeringsbank aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2009.
(get.) C. van Viegen
(get.) A. Badermann
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending beroep instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
OA