ECLI:NL:CRVB:2009:BK0968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4972 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hernieuwde aanvraag om bijstand wegens niet-wonen op opgegeven adres

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een hernieuwde aanvraag om bijstand door de Centrale Raad van Beroep. Appellante had eerder, op 1 augustus 2007, een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze was op 10 augustus 2007 afgewezen omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij op het opgegeven adres woonde. Na een huisbezoek op 8 augustus 2007, waaruit bleek dat er geen bewijs was van haar verblijf op het opgegeven adres, werd de aanvraag afgewezen. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.

Op 31 augustus 2007 diende appellante opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen na een huisbezoek op 18 oktober 2007. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen had een voorschot van € 75,-- verstrekt, maar dit werd teruggevorderd na de afwijzing van de aanvraag. De bezwaren tegen deze afwijzing werden op 21 december 2007 ongegrond verklaard.

De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep tegen het besluit van 21 december 2007 ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om aan te tonen dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden zijn bij een nieuwe aanvraag. In dit geval was er geen bewijs dat de omstandigheden van appellante waren veranderd, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 20 oktober 2009.

Uitspraak

08/4972 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juli 2008, 08/672 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat te Oosterhout-Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 september 2009, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 1 augustus 2007 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag is op 8 augustus 2007 op het door appellante opgegeven adres een huisbezoek afgelegd. Bij besluit van 10 augustus 2007 is de aanvraag afgewezen omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij woont op het adres [adres] te [plaatsnaam], als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Tegen dat besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Op 31 augustus 2007 heeft appellante opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Op 18 oktober 2007 is wederom een huisbezoek afgelegd. Bij besluit van 4 oktober 2007 is aan appellante over de periode van 31 augustus 2007 tot en met 5 oktober 2007 een voorschot van € 75,-- verstrekt. Bij besluit van 18 oktober 2007 is de aanvraag door het College afgewezen en het verstrekte voorschot van € 75,-- van appellante teruggevorderd.
1.3. De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 21 december 2007 ongegrond verklaard, op de grond dat appellante niet woont op het door haar opgegeven adres, waardoor niet kan worden vastgesteld of zij recht heeft op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 december 2007 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad ligt het, indien een aanvraag om bijstand is afgewezen, in geval van een nieuwe aanvraag, gericht op het verkrijgen van een periodieke bijstandsuitkering met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een relevante wijziging in omstandigheden, met dien verstande dat hij nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
4.2. De Raad is van oordeel dat appellante daarin niet is geslaagd. Zij heeft immers niet aan de hand van objectieve gegevens aangetoond dat haar omstandigheden ten tijde van belang - dat is de periode gelegen tussen de datum van aanvraag en de datum van het primaire besluit - in de zoëven bedoelde zin zijn gewijzigd. De Raad wijst er in dat verband op dat de bevindingen van het huisbezoek op 18 oktober 2007 niet wezenlijk afwijken van hetgeen tijdens het huisbezoek van 8 augustus 2007 is aangetroffen.
De Raad merkt op dat in beide gevallen slechts enkele kledingstukken van appellante en verder geen persoonlijke spullen en administratie van haar in de woning zijn aangetroffen. Dat zij ten tijde van het tweede huisbezoek, anders dan voorheen, een eigen slaapplaats had acht de Raad in het licht van het vorenstaande van onvoldoende betekenis.
4.3. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het College de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen.
4.4. De Raad zal de terugvordering van het voorschot buiten bespreking laten nu daartegen geen aparte grieven zijn aangevoerd.
4.5. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2009.
(get.) C. van Viegen.
(get.) C. de Blaeij.
RB