08/6113 WUV en 08/6112 WUBO
de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 1)
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 2)
Datum uitspraak: 14 januari 2010
Bij besluit 1 van 25 september 2008, kenmerk BZ 47778, JZ/I/70/2008 heeft verweerster 1 ten aanzien van thans wijlen mevrouw [betrokkene] (hierna: betrokkene) een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: Wuv. Bij besluit 2 van gelijke datum, kenmerk BZ 8431, JZ/I/70/2008, heeft verweerster 2 ten aanzien van betrokkene een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: Wubo.
Namens betrokkene is tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweersters hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2009. Namens appellanten is verschenen [C.], bijgestaan door mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht. Verweersters hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren in 1924, heeft in september 2007 bij verweersters een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor voorzieningen op grond van de Wuv en/of voor een toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden en voorzieningen op grond van de Wubo.
1.2. Verweerster 1 heeft de aanvraag van betrokkene afgewezen bij besluit van 6 mei 2008. Een namens betrokkene gemaakt bezwaar is bij bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat verweerster niet heeft kunnen vaststellen dat betrokkene vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wuv en dat de oorlogs-omstandigheden van betrokkene geen aanleiding hebben gegeven te onderzoeken of betrokkene met de vervolgde gelijkgesteld kan worden. Ten aanzien van de multi-infarct dementie en evenwichtsklachten is overwogen dat deze redelijkerwijze niet in verband staan met de oorlogsomstandigheden, maar uit andere oorzaken zijn ontstaan.
1.3. Verweerster 2 heeft de aanvraag van betrokkene afgewezen bij besluit van 6 mei 2008. Een namens betrokkene gemaakt bezwaar is bij bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat erkend wordt dat betrokkene is getroffen door oorlogsgeweld, namelijk het gedurende een jaar verplicht een ster dragen, waardoor zij gedurende die periode een groot risico liep. De aanvraag is echter afgewezen op de grond dat betrokkene ten tijde van de aanvraag niet meer leed aan de oorlogsgerelateerde psychische klachten, waaraan zij voorheen heeft geleden. Ten tijde van de aanvraag leed betrokkene aan een multi-infarct dementie, die rond 1998 is opgetreden. Dit kan niet gerelateerd worden aan betrokkenes oorlogservaringen, maar heeft duidelijk andere oorzaken. Risicofactoren voor het ontwikkelen van deze vaatziekte zijn onder andere een hoge bloeddruk, familiaire belasting en roken. Bij betrokkene is een hoge bloeddruk vanaf het zestigste levensjaar bekend. Volgens beleid wordt bij hoge bloeddruk een causaal verband echter aanvaard als het is opgetreden voor het vijftigste levensjaar, in samenhang met langdurig nerveuze klachten. Alcoholmisbruik kan als risicofactor bijdragen aan het ontslaan van een hoge bloeddruk, maar is niet de oorzaak. In het geval van betrokkene is het alcoholgebruik van een te verwaarlozen invloed geweest omdat zij ten tijde van het constateren van de verhoogde bloeddruk al jaren geen alcohol meer gebruikte.
1.4. Appellanten hebben hiertegen aangevoerd dat betrokkene al langer leed aan een hoge bloeddruk dan door verweerster is aangenomen. Behandelend internist Roos heeft op 2 mei 1986 aan de huisarts W.Th.M. van Zwieten geschreven dat hij betrokkene sinds 1982 kent met vaak torenhoge bloeddrukken en neuroloog J.J.van der Sande heeft op 7 oktober 1998 beschreven dat betrokkene reeds bijna haar hele leven hoge bloeddruk heeft. De voormalige huisarts van betrokkene, J.A.H. van Beusekom heeft in zijn brief van 2 december 2008 gesteld dat hij sinds het begin van de jaren ’60 tot 1991 de huisarts van betrokkene is geweest en dat zij al die jaren onder behandeling is geweest wegens hoge bloeddruk met sterk wisselende bloeddrukwaarden. Appellanten stellen dat de hoge bloeddruk als causale aandoening aanvaard moet worden. Omdat hoge bloeddruk een risicofactor is voor het ontwikkelen van een multi-infarct dementie moet de conclusie zijn dat ook die aandoening causaal aanvaard moet worden. Het (vanwege betrokkenes ernstige psychische problematiek) gebruik van alcohol en gebruik van benzodiazepines heeft een negatieve invloed gehad op deze causale aandoening.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt
2.1. Op grond van de voorhanden zijnde medische informatie kan de Raad niet tot de conclusie komen dat betrokkene al vóór haar vijftigste levensjaar leed aan hoge bloeddruk. In de door appellanten aangehaalde brief van internist Roos, wordt vermeld dat betrokkene sinds 1982 bekend is met hoge bloeddrukken. In dat jaar was betrokkene al 58 jaar. In de zogenaamde probleemlijst van de huisarts Van Zwieten, staat onder meer vermeld ‘hypertensie jarenlang eerste melding 1986’. In 1986 had betrokkene de leeftijd van 62 jaar. De vermelding door neuroloog Van der Sande dat betrokkene ‘al haar hele leven hoge bloeddruk heeft’, acht de Raad te onbepaald. Ook aan de informatie van de voormalige huisarts Van Beusekom kan de Raad niet het gewicht toekennen dat appellanten daaraan gehecht willen zien. Deze informatie is namelijk niet gebaseerd op bij deze huisarts nog aanwezige schriftelijke medische gegevens over betrokkene, maar wordt uitsluitend geput uit zijn geheugen. De Raad acht dat niet voldoende.
2.2. De door appellanten aangevoerde grieven kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit 2. Tegen bestreden besluit 1 hebben appellanten geen andere grieven ingediend. De Raad verklaart daarom de beroepen ongegrond.
3. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.A. van Amerongen.