ECLI:NL:CRVB:2010:BL0252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6113 WUV + 08/6112 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om voorzieningen op grond van de Wuv en Wubo wegens gebrek aan oorzakelijk verband met oorlogservaringen

In deze zaak, uitgesproken door de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2010, zijn de erven van mevrouw [betrokkene] in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun aanvragen om voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvragen werden afgewezen omdat de Raad niet kon vaststellen dat betrokkene, die leed aan multi-infarct dementie, vervolging had ondergaan in de zin van de Wuv en dat haar aandoening niet gerelateerd kon worden aan haar oorlogservaringen.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen op basis van besluiten van 25 september 2008, waarbij verweerster 1 en verweerster 2 elk een besluit hebben genomen. De Raad heeft de medische informatie en de argumenten van appellanten beoordeeld, maar kon niet concluderen dat er een causaal verband was tussen de hoge bloeddruk van betrokkene en haar oorlogservaringen. De Raad heeft de grieven van appellanten verworpen, omdat de medische gegevens niet voldoende bewijs boden voor hun stellingen.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het vaststellen van oorzakelijke verbanden in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op oorlogservaringen en de gevolgen daarvan. De Raad heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

08/6113 WUV en 08/6112 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 1)
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 2)
Datum uitspraak: 14 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit 1 van 25 september 2008, kenmerk BZ 47778, JZ/I/70/2008 heeft verweerster 1 ten aanzien van thans wijlen mevrouw [betrokkene] (hierna: betrokkene) een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: Wuv. Bij besluit 2 van gelijke datum, kenmerk BZ 8431, JZ/I/70/2008, heeft verweerster 2 ten aanzien van betrokkene een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: Wubo.
Namens betrokkene is tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweersters hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2009. Namens appellanten is verschenen [C.], bijgestaan door mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht. Verweersters hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren in 1924, heeft in september 2007 bij verweersters een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor voorzieningen op grond van de Wuv en/of voor een toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden en voorzieningen op grond van de Wubo.
1.2. Verweerster 1 heeft de aanvraag van betrokkene afgewezen bij besluit van 6 mei 2008. Een namens betrokkene gemaakt bezwaar is bij bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat verweerster niet heeft kunnen vaststellen dat betrokkene vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wuv en dat de oorlogs-omstandigheden van betrokkene geen aanleiding hebben gegeven te onderzoeken of betrokkene met de vervolgde gelijkgesteld kan worden. Ten aanzien van de multi-infarct dementie en evenwichtsklachten is overwogen dat deze redelijkerwijze niet in verband staan met de oorlogsomstandigheden, maar uit andere oorzaken zijn ontstaan.
1.3. Verweerster 2 heeft de aanvraag van betrokkene afgewezen bij besluit van 6 mei 2008. Een namens betrokkene gemaakt bezwaar is bij bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat erkend wordt dat betrokkene is getroffen door oorlogsgeweld, namelijk het gedurende een jaar verplicht een ster dragen, waardoor zij gedurende die periode een groot risico liep. De aanvraag is echter afgewezen op de grond dat betrokkene ten tijde van de aanvraag niet meer leed aan de oorlogsgerelateerde psychische klachten, waaraan zij voorheen heeft geleden. Ten tijde van de aanvraag leed betrokkene aan een multi-infarct dementie, die rond 1998 is opgetreden. Dit kan niet gerelateerd worden aan betrokkenes oorlogservaringen, maar heeft duidelijk andere oorzaken. Risicofactoren voor het ontwikkelen van deze vaatziekte zijn onder andere een hoge bloeddruk, familiaire belasting en roken. Bij betrokkene is een hoge bloeddruk vanaf het zestigste levensjaar bekend. Volgens beleid wordt bij hoge bloeddruk een causaal verband echter aanvaard als het is opgetreden voor het vijftigste levensjaar, in samenhang met langdurig nerveuze klachten. Alcoholmisbruik kan als risicofactor bijdragen aan het ontslaan van een hoge bloeddruk, maar is niet de oorzaak. In het geval van betrokkene is het alcoholgebruik van een te verwaarlozen invloed geweest omdat zij ten tijde van het constateren van de verhoogde bloeddruk al jaren geen alcohol meer gebruikte.
1.4. Appellanten hebben hiertegen aangevoerd dat betrokkene al langer leed aan een hoge bloeddruk dan door verweerster is aangenomen. Behandelend internist Roos heeft op 2 mei 1986 aan de huisarts W.Th.M. van Zwieten geschreven dat hij betrokkene sinds 1982 kent met vaak torenhoge bloeddrukken en neuroloog J.J.van der Sande heeft op 7 oktober 1998 beschreven dat betrokkene reeds bijna haar hele leven hoge bloeddruk heeft. De voormalige huisarts van betrokkene, J.A.H. van Beusekom heeft in zijn brief van 2 december 2008 gesteld dat hij sinds het begin van de jaren ’60 tot 1991 de huisarts van betrokkene is geweest en dat zij al die jaren onder behandeling is geweest wegens hoge bloeddruk met sterk wisselende bloeddrukwaarden. Appellanten stellen dat de hoge bloeddruk als causale aandoening aanvaard moet worden. Omdat hoge bloeddruk een risicofactor is voor het ontwikkelen van een multi-infarct dementie moet de conclusie zijn dat ook die aandoening causaal aanvaard moet worden. Het (vanwege betrokkenes ernstige psychische problematiek) gebruik van alcohol en gebruik van benzodiazepines heeft een negatieve invloed gehad op deze causale aandoening.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt
2.1. Op grond van de voorhanden zijnde medische informatie kan de Raad niet tot de conclusie komen dat betrokkene al vóór haar vijftigste levensjaar leed aan hoge bloeddruk. In de door appellanten aangehaalde brief van internist Roos, wordt vermeld dat betrokkene sinds 1982 bekend is met hoge bloeddrukken. In dat jaar was betrokkene al 58 jaar. In de zogenaamde probleemlijst van de huisarts Van Zwieten, staat onder meer vermeld ‘hypertensie jarenlang eerste melding 1986’. In 1986 had betrokkene de leeftijd van 62 jaar. De vermelding door neuroloog Van der Sande dat betrokkene ‘al haar hele leven hoge bloeddruk heeft’, acht de Raad te onbepaald. Ook aan de informatie van de voormalige huisarts Van Beusekom kan de Raad niet het gewicht toekennen dat appellanten daaraan gehecht willen zien. Deze informatie is namelijk niet gebaseerd op bij deze huisarts nog aanwezige schriftelijke medische gegevens over betrokkene, maar wordt uitsluitend geput uit zijn geheugen. De Raad acht dat niet voldoende.
2.2. De door appellanten aangevoerde grieven kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit 2. Tegen bestreden besluit 1 hebben appellanten geen andere grieven ingediend. De Raad verklaart daarom de beroepen ongegrond.
3. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.A. van Amerongen.
HD