ECLI:NL:CRVB:2010:BL1107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1361 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in het kader van WIA-uitkering en deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een WIA-uitkering aanvroeg na uitval door artroseklachten. De rechtbank Amsterdam had eerder de aanvraag afgewezen, omdat het Uwv oordeelde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante had een medisch rapport laten opstellen door revalidatiearts R. van Mechelen, die ook als haar gemachtigde optrad tijdens de zitting. De rechtbank weigerde echter de kosten van dit rapport te vergoeden, omdat Van Mechelen niet als deskundige maar als gemachtigde was opgetreden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante er in de gegeven omstandigheden van mocht uitgaan dat het rapport van Van Mechelen een relevante bijdrage zou leveren aan de rechtsvraag. De Raad concludeerde dat de kosten van het rapport redelijkerwijs gemaakt waren en dat appellante recht had op een vergoeding van € 2.274,44 voor de rapportage. Daarnaast oordeelde de Raad dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had uitgesproken voor de kosten van Van Mechelen als arts-gemachtigde, en stelde deze vast op € 161,--. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de proceskostenvergoeding en veroordeelde het Uwv tot betaling van in totaal € 2.425,44 aan appellante, inclusief het in hoger beroep gestorte recht van € 106,--.

Uitspraak

08/1361 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], België (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2008, 06/4563 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingestuurd.
Ook door appellante zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich, na schriftelijke kennisgeving ter zake, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante is voor haar werk als office-manager op 1 maart 2004 uitgevallen met artroseklachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2006 geweigerd aan appellante bij einde wachttijd
27 februari 2006 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd bevonden. Dit standpunt heeft het Uwv gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 24 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit).
1.3. In beroep tegen het bestreden besluit heeft de revalidatiearts R. van Mechelen (hierna: Van Mechelen) op verzoek van appellante op 8 november 2007 een medisch rapport opgesteld. Op verzoek van appellante heeft Van Mechelen appellante tevens begeleid naar de zitting bij de rechtbank op 20 november 2007, voor welke gelegenheid Van Mechelen een medische pleitnotitie had opgesteld, die hij ter zitting heeft voorgedragen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het deskundigenrapport van € 4.929,70 en van de voorbereiding voor en aanwezigheid van Van Mechelen bij de zitting van € 1.638,93, is door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat Van Mechelen als gemachtigde van appellante ter zitting is opgetreden zodat hij niet kan worden beschouwd als een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).
3.1. Het Uwv heeft op 17 juli 2008 uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak en een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen en aan haar met ingang van 27 februari 2006 een uitkering is toegekend ingevolge de Wet WIA.
4.1. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is geweigerd het Uwv te veroordelen aan appellante de kosten te vergoeden die zij heeft gemaakt door het inschakelen van Van Mechelen.
4.2. Door en namens appellante is gesteld dat zij Van Mechelen heeft ingeschakeld als deskundige en niet als gemachtigde. Van Mechelen treedt vaker op als onafhankelijk deskundige in gerechtelijke procedures en heeft ook alleen in die hoedanigheid appellante - op haar uitdrukkelijk verzoek - begeleid naar de zitting om een toelichting te kunnen geven op het door hem opgestelde medische rapport.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een dergelijke veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
5.3. De limitatieve opsomming van proceskosten waarop een veroordeling betrekking kan hebben, geeft artikel 1 van het Bpb. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
5.4. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag.
5.5. De Raad is van oordeel dat appellante er in de gegeven omstandigheden van mocht uitgaan dat een rapportage van de hand van Van Mechelen - gelet op diens deskundigheid - een relevante bijdrage zou leveren aan de beantwoording van de in geding zijnde rechtsvraag en deswege van belang zou zijn voor de oordeelsvorming van de rechtbank. Op deze grond is de Raad dan ook van oordeel dat de kosten van de door Van Mechelen opgestelde medische rapportage zijn aan te merken als redelijkerwijs gemaakte kosten voor een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Gelet hierop alsmede het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb komt aan appellante ter zake van het onderzoek en de rapportage van dr. Van Mechelen een vergoeding toe van € 2.274,44 (28 uren maal € 81,23 per uur, zijnde het voorgeschreven forfaitaire tarief genoemd in artikel 2, eerste lid, sub a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003).
5.6. De door appellante ingeschakelde medisch adviseur Van Mechelen is weliswaar aanvankelijk ingeschakeld om een medisch deskundigenrapport ten aanzien van appellante op te maken, maar is, gezien de wijze waarop zijn aanwezigheid bij de zitting is aangekondigd en zijn optreden aldaar, nadien veeleer als arts-gemachtigde ter zitting van de rechtbank opgetreden. In artikel 1, onder f, van het Bpb is een specifieke regeling opgenomen voor het vergoeden van de kosten van het inschakelen van een arts-gemachtigde. Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bpb blijkt dat van een systeem moet worden uitgegaan waarbij per proceshandeling punten worden toegekend als aangegeven in de bij dit Besluit behorende bijlage, met dien verstande dat voor de arts-gemachtigde de helft van het aantal uit de bijlage voortvloeiende punten wordt toegekend. Naar het oordeel van de Raad had de rechtbank ingevolge het Bpb voor het verschijnen ter zitting van de als arts-gemachtigde van appellante aan te merken Van Mechelen een halve punt moeten toekennen, hetgeen leidt tot een vergoeding van € 161,--. Derhalve veroordeelt de Raad het Uwv om dit bedrag alsnog aan appellante te vergoeden.
6. Gezien het voorgaande dient de aangevallen uitspraak, voor zover het betreft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de proceskostenvergoeding, vernietigd te worden.
7. Dat appellante in hoger beroep kosten heeft gemaakt is niet gesteld noch gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij geen proceskostenveroordeling is uitgesproken;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in eerste aanleg tot een bedrag van in totaal € 2.425,44;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep gestorte recht van € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L de Vries en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
mm