ECLI:NL:CRVB:2010:BO1322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Weigering van kostenvergoeding in bezwaar wegens gebrek aan geldige verblijfstitel
In deze zaak gaat het om de weigering van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam om een kostenvergoeding toe te kennen aan appellant voor de kosten die hij heeft gemaakt in de bezwaarfase. Appellant had eerder een aanvraag om bijstand ingediend, welke was afgewezen omdat hij niet beschikte over een geldig verblijfsdocument. Tijdens de hoorzitting op 28 januari 2008 gaf appellant aan dat hij op 17 december 2007 een verblijfsvergunning had verkregen op grond van de Pardonregeling. Het College heeft vervolgens bij besluit van 4 april 2008 bijstand toegekend, maar appellant maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van deze bijstand en vroeg om een kostenvergoeding voor zijn bezwaar tegen het eerdere besluit van 8 november 2007.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het College terecht de kostenvergoeding heeft geweigerd. De Raad stelt vast dat de vergunning tot verblijf pas is verleend na de indiening van het bezwaar tegen het besluit van 8 november 2007. Hierdoor was er geen sprake van een herroeping van dat besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De Raad wijst erop dat de appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij rechtmatig in Nederland verbleef op basis van een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, omdat deze brief slechts aangeeft dat hij onder bepaalde voorwaarden in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning. Ten tijde van het primaire besluit was er geen geldige verblijfstitel.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2010.