[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 november 2009, 08/9016 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2010
Namens appellante heeft mr. H. Ensing, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 april 2010 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage een besluit op bezwaar van 9 december 2009, een daartegen ingediend beroepschrift en een verweerschrift overgelegd. Het besluit van 9 december 2009 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Bij brief van 20 september 2010 is namens appellant een reeds tijdens de bezwaarfase aan het Uwv overgelegd stuk nogmaals overgelegd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 1 oktober 2010, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
1.1. Appellante is op 8 maart 2002 uitgevallen voor haar werkzaamheden als schoonmaakster wegens psychische klachten en fysieke klachten. Per einde wachttijd is haar een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In 2007 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante herbeoordeeld. Op basis van de bevindingen en conclusies van een medisch en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2008 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken per 10 augustus 2008 omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van die datum is afgenomen naar minder dan 15%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarschriftprocedure is appellante gehoord en heeft bezwaarverzekeringsarts M. Keus gerapporteerd op 31 oktober 2008. Bij besluit van 4 november 2008 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
20 juni 2008 ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft in beroep een op haar verzoek opgesteld rapport van de bij Mursel Medisch Centrum werkzame verzekeringsarts M. Angun van 21 november 2008 en van 20 mei 2009 overgelegd. Angun heeft gerapporteerd dat appellante meer beperkt is te achten dan door het Uwv is aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML) van 9 april 2008.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen besluit 1 gegrond verklaard, besluit 1 vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit zal nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat zij in hetgeen door appellante in beroep naar voren is gebracht geen aanleiding ziet om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat van de aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegde functies van produktiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172) en parkeercontroleur (sbc-code 342022) niet alle signaleringen van een toelichting zijn voorzien waarom de belastbaarheid niet wordt overschreden. Van de functie textielproductenmaker (sbc-code 111160) zijn geen gegevens beschikbaar. Daardoor is sprake van een onvoldoende arbeidskundige grondslag voor de schatting.
2.3. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust en op 9 december 2009 een nieuw besluit op bezwaar genomen (hierna: besluit 2). Het Uwv heeft het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2008 ongegrond verklaard. Bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat de door de primair arbeidsdeskundige geduide functies passend zijn, behalve de functie medewerker gordijnenatelier binnen de sbc-code 111160. Er resteren binnen deze sbc-code voldoende arbeidsplaatsen.
2.4. Nu met besluit 2 niet volledig is tegemoetgekomen aan het hoger beroep van appellante, zal de Raad dit besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure betrekken.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. In hoger beroep heeft appellante gesteld zich niet te kunnen vinden in de aangevallen uitspraak voor zover daarin het oordeel is neergelegd dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat er sprake is van een geringe slijtage aan de linkerknie. Appellante is van oordeel dat er sprake is van een meer dan geringe slijtage. Bovendien hebben de verzekeringsartsen miskend dat er eveneens slijtage is aan de rechterknie. Haar beperkingen als gevolg van de knieklachten zouden zijn onderschat. Zij heeft sinds een half jaar een scootmobiel, haar douche en toilet zijn aangepast en zij heeft drie uur in de week thuiszorg. Appellante is voorts van mening dat uit de brief van de orthopedisch chirurg blijkt dat zij meer beperkt is waar het haar rechterarm betreft. Er zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen op het punt van werken met het toetsenbord en duwen en trekken. Verder is appellante van mening dat zij vanwege haar psychische klachten meer beperkt is dan waarvan is uitgegaan. Tot slot, stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een nader medisch onderzoek, zoals bepleit ter zitting van de rechtbank. Daar was aanleiding voor gelet op de rapportages van Angun van 21 november 2008 en
20 mei 2009.
3.2. De Raad ziet, evenals de rechtbank, geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts. De Raad is van oordeel dat het standpunt van het Uwv over appellantes mogelijkheden tot het verrichten van arbeid op een zorgvuldig medisch onderzoek berust. De Raad merkt in dit verband op dat er bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening is gehouden met de knieklachten, de armklachten en de psychische klachten. De brieven van orthopedisch chirurg J.W.A. Swen van 23 oktober 2008 en van psychotherapeut T.G. Hoogerwerf van 15 oktober 2008 waren bij het Uwv bekend ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten.
Ten aanzien van de door Swen geconstateerde artrose in de rechterknie heeft bezwaarverzekeringsarts M. Keus in de rapportage van 23 december 2008 aangegeven dat de FML niet hoeft te worden aangepast omdat al is uitgegaan van slijtage aan de linkerknie en beperkingen zijn aangenomen op lopen en staan. Uit door de verzekeringarts ontvangen informatie van arts-assistent orthopedie M. van den Besselaar blijkt dat op 14 augustus 2007 sprake is van een mild carpaal tunnelsyndroom waarvoor een CTS-spalkje is voorgeschreven en - mochten de klachten niet verbeteren - een carpaal tunnelrelease wordt geopperd. Omdat sprake is van een mild carpaal tunnelsyndroom ziet bezwaarverzekeringsarts Keus geen aanleiding - naast de beperkingen op hand en vingergebruik, schroefbewegingen met hand en arm en tillen en dragen - beperkingen aan te nemen ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis en ten aanzien van duwen en trekken. Ten aanzien van de brief van psychotherapeut Hoogerwerf van 15 oktober 2008 stelt bezwaarverzekeringsarts Keus dat er geen dringende redenen zijn om een nog lagere psychische belastbaarheid aan te nemen dan de primair beoordelend verzekeringsarts heeft gedaan. Psychotherapeut Hoogerwerf stelt op 15 oktober 2008 de diagnose depressie, herhaald, matig. De door Angun aangenomen belemmeringen in rubriek I passen alleen bij ernstige psychiatrische beelden en er zijn geen aanwijzingen dat bij appellante sprake is een ernstige psychische stoornis, aldus Keus.
3.3. De Raad heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellante werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de vastgestelde belastbaarheid, niet zou kunnen verrichten. In het licht van het geheel van de omtrent appellante beschikbare gegevens, waaronder de informatie van de behandelend sector en de rapporten van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts en van de bezwaarverzekeringsarts, ziet de Raad geen aanleiding tot benoeming van een deskundige zoals door appellante is verzocht.
3.4. Naar het oordeel van de Raad slaagt het hoger beroep van appellante dan ook niet.
4. Ten aanzien van het beroep tegen besluit 2 overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad is van oordeel dat het Uwv besluit 2, dat op dezelfde medische grondslag als besluit 1 berust, wat betreft de arbeidskundige beoordeling met het aanvullende rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 oktober 2009 alsnog van een toereikende motivering heeft voorzien. Dit betekent naar het oordeel van de Raad dat het motiveringsgebrek is hersteld.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals die voor appellante zijn vastgesteld en aan besluit 2 ten grondslag gelegd, is er geen reden de in 2.1 genoemde functies voor appellante in medisch opzicht niet passend te achten.
5. Gezien de overwegingen 3.1 tot en met 4.2 zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd, voor zover aangevochten, en zal het beroep tegen besluit 2 ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2010.
(get.) T.J. van der Torn.