ECLI:NL:CRVB:2010:BO5073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6114 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant was erkend als burger-oorlogsslachtoffer en had een vergoeding voor maximaal 24 uur per week huishoudelijke hulp ontvangen. In maart 2009 vroeg hij om uitbreiding van deze vergoeding naar 8 uur per week, maar verweerster heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat appellant nog in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, wat door een geneeskundig adviseur was bevestigd.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2010 heeft appellant zijn klachten toegelicht, waaronder depressiviteit en fysieke beperkingen door artrose en kniepijn. Verweerster handhaafde haar standpunt dat er geen aanleiding was voor een hogere vergoeding dan de al toegekende 4 uren, omdat appellant nog in staat was om lichte taken uit te voeren zoals opruimen en boodschappen doen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant en de medische adviezen zorgvuldig gewogen. De Raad concludeerde dat de norm die verweerster hanteert, dat voor toekenning van meer dan 4 uur huishoudelijke hulp sprake moet zijn van het niet meer kunnen verrichten van licht huishoudelijk werk, aanvaardbaar is. De Raad oordeelde dat het standpunt van verweerster goed gemotiveerd was en dat er geen reden was om de afwijzing van de aanvraag te herzien. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen vergoeding voor proceskosten toegekend.

Uitspraak

09/6114 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 18 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 13 oktober 2009, kenmerk BZ 9160, JZ/S70/2009, ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogs-slachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door C. Ramsche. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, is bij besluit van 27 februari 2004 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Daarbij is aan hem, voor zover hier van belang, een vergoeding voor maximaal 24 uur per week huishoudelijke hulp toegekend. In maart 2009 heeft appellant uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp aangevraagd naar 8 uur per week. Op die aanvraag heeft verweerster afwijzend beslist bij besluit van 1 juli 2009, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij zwaarder huishoudelijk werk niet kan doen. Zijn klachten zijn verergerd. Zijn psychische klachten zijn wegens depressiviteit wisselend van aard. Hij is dan lusteloos en moe. Bij enige inspanning krijgt appellant angineuze klachten. Verder heeft hij last van zijn twee (kunst)knieën en van artrose.
3. Namens verweerster is het standpunt gehandhaafd dat appellant nog in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, zodat er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van méér uren huishoudelijke hulp dan de al toegekende 4 uren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Zoals blijkt uit de gedingstukken berust het standpunt van verweerster op een advies van de geneeskundig adviseur en arts A.A. Coster van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze geneeskundig adviseur heeft met appellant gesproken in zijn woning op 11 juni 2009. In het advies is gedetailleerd weergegeven dat uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt dat appellant op grond van het geheel van zijn gezondheidsklachten beperkingen
ondervindt, maar niet buiten staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
4.2. Verweerster hanteert de norm dat voor toekenning van meer dan 4 uur huis-houdelijke hulp sprake moet zijn van het (ook) niet meer kunnen verrichten van licht huishoudelijk werk. De Raad heeft deze norm al eerder in zijn rechtspraak aanvaardbaar geacht.
4.3. De Raad acht het standpunt van verweerster, dat appellant nog in staat is licht huishoudelijk werk te verrichten, op grond van het hiervoor vermelde medische advies naar behoren voorbereid en gemotiveerd. In het medische rapport wordt genoegzaam ingegaan op de beperkingen die appellant ervaart bij het verrichten van huishoudelijk werk. In het rapport zijn ook de activiteiten genoemd die als licht huishoudelijk werk worden gezien en die appellant nog kon verrichten. Dit betreft werkzaamheden als opruimen, afstoffen, boodschappen doen samen met zijn echtgenote, tafel dekken en afruimen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat de in het rapport opgenomen observaties onvolledig of onjuist zouden zijn. Verweerster heeft dan ook op goede gronden geen aanleiding gezien om een vergoeding te geven voor méér uren dan de gebruikelijke 4 uren.
4.4. Het beroep van appellant wordt dan ook ongegrond verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD