ECLI:NL:CRVB:2010:BO5074

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6109 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van periodieke uitkering en toeslag aan erkende oorlogsgetroffene op basis van onvoldoende verband met oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2010 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, erkend als oorlogsgetroffene, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had een verzoek ingediend voor een herbeoordeling van zijn aanspraken op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), nadat eerdere aanvragen waren afgewezen. De verweerster had de gevraagde periodieke uitkering en toeslag geweigerd, met als argument dat de klachten van de appellant niet in verband stonden met het oorlogsgeweld. De appellant had echter melding gemaakt van zijn internering in verschillende kampen en getuigenissen van geweld tijdens de Bersiap-periode.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2010 was de appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft vastgesteld dat de verweerster onvoldoende aandacht heeft besteed aan de verklaringen van de appellant over zijn ervaringen tijdens de Bersiap-periode, met name zijn getuigenis van het doodschieten van vrienden. De Raad oordeelde dat het standpunt van verweerster, dat de PTSS van de appellant niet mede was veroorzaakt door de onder de Wubo vallende gebeurtenissen, berustte op een ontoereikende feitelijke grondslag.

De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht en verweerster opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere afwijzing van de uitkering en toeslag niet kon worden gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden in zaken die betrekking hebben op oorlogsgetroffenen.

Uitspraak

09/6109 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Canada, (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 18 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 22 oktober 2009, kenmerk BZ 8936 JZ/F70/2009 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1929, heeft - nadat eerdere aanvragen waren afgewezen - op 25 juli 2008 verzocht om een herbeoordeling van zijn aanspraken op grond van de Wubo in verband met het vervallen van het zogeheten territorialiteitsbeginsel.
1.2. Bij besluit van 5 januari 2009, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster appellant erkend als oorlogsgetroffene wegens zijn internering in de kampen Wonopringgo, Djosènan en Pekalongan tijdens de Bersiap-periode. De gevraagde periodieke uitkering en toeslag op grond van de Wubo zijn echter geweigerd op de grond dat de klachten van appellant niet met het oorlogsgeweld in verband staan.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Anders dan appellant stelt, heeft hij van verweerster wel degelijk erkenning gekregen. Bij het primaire besluit van 5 januari 2009 heeft verweerster immers uitdrukkelijk erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De internering tijdens de Bersiap-periode staat vast.
2.2. Niet in geschil is, dat appellant lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (PTSS). Verweerster is echter van mening dat de PTSS niet in betekenende mate is veroorzaakt door de internering tijdens de Bersiap-periode. Volgens haar is de oorzaak gelegen in de traumatische ervaringen van appellant tijdens de Japanse bezetting, die niet onder de werkingssfeer van de Wubo kunnen worden gebracht. Wat betreft de lichamelijke klachten van appellant, stelt verweerster zich op het standpunt dat deze niet aan oorlogservaringen kunnen worden toegeschreven, maar duidelijk andere - degeneratieve en leeftijdsgebonden - oorzaken hebben.
2.3. De Raad is van oordeel dat verweerster zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen appellant tijdens de Japanse bezetting is overkomen buiten de werkingssfeer van de Wubo valt. De tewerkstelling in de haven van Pekalongan heeft op appellant een grote impact gehad. Toch kan deze tewerkstelling niet onder de werking van de Wubo worden gebracht. Dat zou wel het geval zijn als er sprake zou zijn geweest van een verblijf buitenshuis of van permanente bewaking, maar daarvan is niet gebleken. Appellants verklaring dat hij tijdens de tewerkstelling is mishandeld, is niet bevestigd door iemand anders. Ook het overlijden van zijn vader en broers kan, hoe ingrijpend die gebeurtenissen ook zijn geweest, niet onder de werking van de Wubo worden gebracht. In het algemeen geldt dat algemene oorlogsomstandigheden niet kunnen worden beschouwd als calamiteiten in de zin van de Wubo.
2.4. Wat betreft de gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode, moet evenwel worden vastgesteld dat appellant niet alleen melding heeft gemaakt van zijn internering in de genoemde interneringskampen, maar - in zijn telefonische toelichting op het bezwaar op 24 maart 2009 - ook heeft gesteld dat hij getuige is geweest van het doodschieten van zijn vrienden door pemoeda's vlak voor het kamp. Uit het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken blijkt niet dat van de zijde van verweerster aan deze stelling aandacht is besteed. Ook ter zitting kon op dit punt geen nadere toelichting worden verkregen. Het standpunt van verweerster dat de PTSS niet mede is veroorzaakt door onder de Wubo vallende gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode, berust daarmee op een ontoereikende feitelijke grondslag.
2.5. Het bestreden besluit dient om deze reden te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerster zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerster op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD