ECLI:NL:CRVB:2010:BO5124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5095 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en toekenning van uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2010 uitspraak gedaan in het beroep van appellante tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante had verzocht om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en om toekenning van een periodieke uitkering. Het verzoek was eerder afgewezen op 19 maart 2009, en appellante had geen nieuwe feiten of gegevens aangedragen die aanleiding zouden geven om deze eerdere afwijzing te herzien. Tijdens de zitting op 30 september 2010 was appellante niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in wezen herhaalde wat zij eerder had aangevoerd ter ondersteuning van haar aanvraag. De Raad oordeelde dat het verblijf in Pension Laarman niet kan worden aangemerkt als internering in de zin van de Wubo. Ook was er geen bewijs dat appellante direct betrokken was bij bombardementen of beschietingen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te vernietigen, en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen vergoeding van proceskosten toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden bij een verzoek tot herziening van een eerder besluit. De Raad heeft met terughoudendheid de beslissing van verweerster getoetst en kwam tot de conclusie dat deze in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen.

Uitspraak

09/5095 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 11 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het door verweerster onder dagtekening 30 juli 2009, kenmerk BZ 9006, JZ/O60/2009, ten aanzien van appellante genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2010. Daar is van de zijde van appellante, zoals bericht, niemand verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in augustus 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en om toekenning van onder meer een periodieke uitkering. Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 8 februari 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 30 juni 2003, op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellante getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Daarbij is overwogen dat niet is komen vast te staan dat door of namens de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië handelingen of maatregelen tegen appellante persoonlijk werden gericht. Verder is overwogen dat een directe, persoonlijke betrokkenheid bij bombardementen tijdens de Japanse bezetting of bij ongeregeldheden in de Bersiap-periode niet is komen vast te staan.
Tegen het besluit van 30 juni 2003 heeft appellante geen beroep ingesteld, zodat dit besluit tussen partijen rechtens verbindend is geworden.
1.2. In september 2008 heeft appelante zich wederom tot verweerster gewend met het verzoek te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Dat verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 19 maart 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat geen nieuwe feiten of gegevens zijn vermeld die aanleiding zouden moeten geven de eerdere afwijzing te herzien.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, zodat de Raad de wijze waarop verweerster van deze bevoegdheid gebruik maakt, met terughoudendheid dient te toetsen. Hierbij staat centraal de vraag of de betrokkene bij het verzoek om herziening dan wel in bezwaar feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die verweerster bij de eerdere afwijzing niet bekend waren en dat besluit in een zodanig ander licht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden om dat besluit te herzien.
2.2. De Raad heeft in hetgeen namens appellante ter ondersteuning van het verzoek is aangevoerd voor een bevestigende beantwoording van die vraag geen grond gevonden. Bij dit verzoek, en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, heeft appellante in wezen herhaald hetgeen reeds ter ondersteuning van haar eerdere aanvraag is aangevoerd. Verder is de Raad met verweerster van oordeel dat het verblijf in Pension Laarman niet kan worden aangemerkt als een internering in de zin van de Wubo. Met betrekking tot het meemaken van bombardementen/beschietingen is ook de Raad niet gebleken dat appellante daarbij direct betrokken is geweest.
2.3. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar besluit om niet tot herziening over te gaan.
Ook overigens is, gelet op hetgeen is aangevoerd, niet gebleken dat verweerster een besluit heeft genomen dat de bovenomschreven toetsing van de Raad niet kan doorstaan.
3. Gezien het voorgaande bestaat geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad acht, tot slot, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) R.L.G. Boot.
HD