ECLI:NL:CRVB:2010:BO6509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5697 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wubo-uitkering aan burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2010 uitspraak gedaan over de weigering van een Wubo-uitkering aan appellant, die als burger-oorlogsslachtoffer een uitkering had aangevraagd. Het bestreden besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, genomen op 20 augustus 2009, werd door appellant bestreden. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit naar behoren was voorbereid en gemotiveerd. Appellant had aangevoerd dat zijn beperkingen door verweerster waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat de adviezen van twee geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overeenstemming waren met de beschikbare medische gegevens. Deze adviezen gaven aan dat appellant, ondanks het rapport van de zenuwarts De Vries waarin PTSS-verschijnselen werden genoemd, redelijk kon functioneren en dat zijn levenssituatie in gunstige zin was veranderd. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte kon standhouden en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden, in aanwezigheid van griffier P.W.J. Hospel.

Uitspraak

09/5697 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 25 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 20 augustus 2009, kenmerk BZ 8814, JZ/S70/2009 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wubo).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. Appellant is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn [naam dochter]. Verweerster heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 26 april 2000, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 april 2001, heeft verweerster afgewezen een aanvraag van appellant (geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië) om hem vanwege zijn psychische klachten een uitkering toe te kennen als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Daartoe werd overwogen dat bij appellant geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk of psychisch letsel ten gevolge van zijn internering in het kamp Djosenan tijdens de Bersiap-periode. Blijkens de aan deze besluitvorming ten grondslag liggende medische advisering, waaronder een expertise van de psychiater Witte, is geoordeeld dat bij appellant vooral sprake is van klachten voortkomend uit een aan ongunstige opvoedingsomstandigheden te wijten sociaal fobisch patroon.
Een later ingediend verzoek van appellant om hem alsnog een zodanige uitkering toe te kennen heeft verweerster afgewezen bij besluit van 27 augustus 2007. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken van redenen om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
1.2. In juli 2008 heeft appellant bij verweerster nogmaals een aanvraag ingediend om hem op grond van de Wubo een uitkering toe te kennen. Appellant heeft hierbij aangeven dat zijn psychische klachten verder zijn toegenomen.
Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 13 november 2008, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is, samengevat, dat bij appellant volgens de nu beschikbare gegevens geen zodanige beperkingen aanwezig zijn dat van blijvende invaliditeit moet worden gesproken. Daarom heeft verweerster geen aanleiding gezien om na te gaan in hoeverre de bij de huidige aanvraag nader genoemde psychische klachten in causaal verband staan met de oorlogservaringen van appellant.
1.3. In beroep heeft appellant aangevoerd dat de door hem in zijn dagelijks leven ondervonden beperkingen door verweerster zijn onderschat.
2. In dit geding staat ter beantwoording de vraag of, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden. De Raad overweegt hierover als volgt.
2.1. De in het bestreden besluit neergelegde zienswijze van verweerster is in overeen-stemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Bij deze adviezen is rekening gehouden met recente gegevens uit de behandelende sector en, ten laatste, met de resultaten van een op eigen initiatief van appellant ingesteld onderzoek door de zenuwarts De Vries. In aanmerking is genomen dat weliswaar volgens het rapport van De Vries nu ook sprake is van verschijnselen van een met het kampverblijf wel verband houdende posttraumatische stress-stoornis (PTSS), maar dat verder is vermeld dat de levenssituatie van appellant in gunstige zin is veranderd, zodat hij vrij rustig en stabiel is en redelijk kan functioneren.
2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om de in deze adviezen neergelegde, door verweerster gevolgde opvatting onjuist te oordelen. Verder hebben de in het rapport van De Vries nader genoemde PTSS-verschijnselen blijkens dit rapport niet geleid tot feitelijke beperkingen. Vermeld is dat appellant nu redelijk kan functioneren omdat de verbroken relatie met zijn broer is hersteld, hij een nieuwe partner heeft met wie hij samenwoont en allerlei activiteiten onderneemt en aan minder prikkels blootstaat.
3. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD