[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 maart 2009, 08/1880 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 6 januari 2011
Namens appellant heeft mr. E.R. Jonkman, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief met bijlage van 11 november 2010 heeft mr. A.M.C. van Dalen, advocaat te Woerden, het standpunt van appellant nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2010. Appellant en zijn advocaat zijn daarbij, met kennisgeving, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
1.1. Appellant, geboren [in] 1928, is [in] 1960 gehuwd met [J.], geboren [in] 1939. Vanaf september 1957 tot november 1975 is appellant, met enige onderbrekingen, werkzaam geweest in Duitsland. Zijn echtgenote heeft - ook gedurende de hiervoor bedoelde tijdvakken - onafgebroken in Nederland gewoond.
1.2. Bij besluit van 17 november 1993 heeft de Svb aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 66% van het maximale pensioen voor een gehuwde. Tevens heeft de Svb bij besluit van dezelfde datum aan appellant een toeslag op zijn AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 70% van de maximale toeslag. Daarbij is overwogen dat de echtgenote van appellant niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 23 mei 1960 tot 1 november 1975. Ingevolge de opvolgende Koninklijke Besluiten inzake de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden ingevolge de volksverzekeringen waren - tot 1 april 1985 - gehuwde vrouwen uitgesloten van de verzekering krachtens de AOW gedurende tijdvakken waarin hun echtgenoot, bij voorbeeld in verband met werkzaamheden buiten Nederland, niet verzekerd was ingevolge de AOW.
1.3. Appellant heeft toentertijd geen rechtsmiddelen aangewend tegen de besluiten van
17 november 1993.
1.4. Met ingang van 1 april 2004 heeft de Svb de aan appellant toegekende toeslag ingetrokken, omdat zijn echtgenote in die maand de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en aan haar een zelfstandig ouderdomspensioen krachtens de AOW is toegekend. Naar aanleiding van deze wijzigingen heeft de echtgenote van appellant op 12 mei 2004 telefonisch contact gehad met de Svb.
1.5. In augustus 2008 is namens appellant aan de Svb verzocht om herziening van de aan hem toegekende AOW-toeslag op grond van het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 4 juni 2002 (Wessels-Bergervoet, LJN AN6996), waarin is bepaald dat de korting op het ouderdomspensioen van gehuwde vrouwen, voor tijdvakken waarin hun echtgenoot buiten Nederland werkte, in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.6. Bij besluit van 15 augustus 2008 heeft de Svb de aan appellant toegekende AOW-toeslag herzien naar de volledige toeslag over het tijdvak van maart 2003 tot en met maart 2004. Deze herziening heeft geleid tot een nabetaling aan appellant van € 1.401,29.
1.7. Bij beslissing op bezwaar van 16 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de telefoonnotitie van 12 mei 2004 is aangemerkt als een verzoek van appellant om herziening van de AOW-toeslag.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad.
3.1. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat hij recht heeft op een volledige toeslag vanaf november 1993, althans vanaf enig tijdstip gelegen vóór 1 maart 2003. Appellant is van mening dat de Svb ten onrechte een temporele begrenzing heeft gegeven aan de gevolgen die in het kader van de AOW toekomen aan het gelijkheidsbeginsel vervat in artikel 14 van het EVRM. Daarbij heeft appellant verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie EG van 13 januari 2004 (C-453/00, Kühne & Heitz). Verder heeft appellant de Raad verzocht om vragen te stellen aan het EHRM.
3.2. De Svb heeft in het verweerschrift in hoger beroep verwezen naar hetgeen in de Beleidsregels SVB is vermeld met betrekking tot herzieningen van pensioenen en toeslagen op grond van het arrest Wessels-Bergervoet:
"Als de belanghebbende bij de toekenning van het AOW-pensioen of de toeslag op het ouderdomspensioen tijdig tegen de korting in bezwaar of beroep is gegaan en dit bezwaar of beroep ongegrond is verklaard dan wel als zodanig door de Sociale Verzekeringsbank is geregistreerd, wordt de korting met volledige terugwerkende kracht ongedaan gemaakt.
Als de belanghebbende eerder – bij voorbeeld naar aanleiding van het arrest Verholen van het HvJ EG, of het arrest van de HR van 26 augustus 1998 – aan de Sociale Verzekeringsbank heeft verzocht terug te komen op een rechtens onaantastbaar geworden toekenningsbeschikking, de Sociale Verzekeringsbank dit verzoek heeft afgewezen en de betrokkene tegen deze afwijzing bezwaar of beroep heeft ingesteld, dan wordt de korting in ieder geval ongedaan gemaakt met een terugwerkende kracht van één jaar, te rekenen vanaf de datum van het eerdere verzoek om herziening. Aangezien dan voorts sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in Deel I, Bijzonder geval, SB 1071, kan bij hardheid een langere terugwerkende kracht worden verleend tot een maximum van vijf jaren, te rekenen vanaf het eerste herzieningsverzoek. Of sprake is van hardheid wordt beoordeeld aan de hand van de criteria in Deel I, Terugwerkende kracht van meer dan een jaar, SB1070.
Ten aanzien van personen die niet aannemelijk kunnen maken dat zij tijdig bezwaar of beroep hebben ingesteld tegen de toekenningsbeschikking of tegen een afwijzend besluit op een eerder verzoek om herziening van de toekenningsbeschikking, hanteert de SVB in beginsel als uitgangspunt dat de herziening niet kan terugwerken tot een moment gelegen vóór de datum van de uitspraak. Aangezien artikel 13a AOW echter terugwerkt tot 1 januari 2002, wordt in voorkomende gevallen de korting ongedaan gemaakt met terugwerkende kracht tot die datum, mits het verzoek om herziening wordt ingediend binnen een jaar ná de datum waarop het arrest van het EHRM is gewezen. Indien een verzoek om herziening wordt ingediend ná 4 juni 2003, wordt herzien met een terugwerkende kracht van één jaar, tenzij sprake is van een bijzonder geval en hardheid zoals omschreven in Deel I, Terugwerkende kracht van meer dan een jaar, SB1070. De herziening kan zich in dat laatste geval niet uitstrekken tot een datum gelegen voor 1 januari 2002."
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft besloten de aan appellant toegekende AOW-toeslag niet met een verdergaande terugwerkende kracht dan tot 1 maart 2003 te herzien naar de volledige toeslag. Ten aanzien van dit geschilpunt stelt de Raad voorop dat het herzieningsverzoek van appellant aangemerkt moet worden als een verzoek om terug te komen van het op 17 november 1993 genomen besluit tot toekenning van een AOW toeslag ter hoogte van 70% van de maximale toeslag.
4.2. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende, om terug te komen van een eerder op een aanvraag genomen besluit, inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. In het kader van de toetsing door de bestuursrechter kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. Naar het oordeel van de Raad is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden niet gebleken. Volgens vaste jurisprudentie vormt de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Bij een novum dient het te gaan om een feit dat ziet op het oorspronkelijke besluit. In casu is daaraan niet voldaan.
4.4. Gegeven het feit dat er geen nova zijn aangevoerd, rijst vervolgens de vraag of gezegd moet worden dat de Svb niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van 28 april 2006 (LJN AX1624) dient de Raad, nu de Svb gevallen als het onderhavige beoordeelt aan de hand van de hiervoor weergegeven uitgangspunten, te toetsen of de Svb heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door appellant anders te behandelen. De Raad is van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord.
4.5. Allereerst stelt de Raad vast dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet behoort tot de groep personen, die eerder in bezwaar of beroep zijn gegaan tegen de korting op hun AOW-toeslag of tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek ter zake van die korting, aan wie de formele rechtskracht van het toekenningsbesluit niet wordt tegengeworpen. Voorts heeft appellant het herzieningsverzoek niet ingediend voor 4 juni 2003.
4.6. Er bestond voor de Svb, gezien zijn hiervoor omschreven handelwijze, derhalve geen aanleiding de aan appellant toegekende AOW-toeslag te herzien met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar, te rekenen vanaf het verzoek om herziening van 12 mei 2004. Daarbij wijst de Raad erop dat de Svb coulant heeft gehandeld jegens appellant door de telefoonnotitie van die datum aan te merken als een verzoek om herziening van de AOW-toeslag en dat de Svb de herziening heeft geëffectueerd met ingang van een datum gelegen twee maanden voor het tijdstip dat ingevolge de hiervoor omschreven handelwijze gehanteerd had moeten worden.
4.7. Hetgeen namens appellant verder is aangevoerd onder verwijzing naar het arrest Kühne-Heitz heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Voor zover al aangenomen kan worden dat in deze zaak sprake is van de toepassing van gemeenschapsrecht wijst de Raad erop dat in genoemd arrest expliciet is overwogen dat het gemeenschapsrecht in beginsel niet vereist dat een bestuursorgaan moet terugkomen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Slechts als sprake is van omstandigheden als aan de orde in bedoeld arrest kan daar wel aanleiding toe bestaan. De Raad is van oordeel dat de omstandigheden in het geval van appellant niet op één lijn kunnen worden gesteld met die in voornoemd arrest, reeds niet omdat appellant niet heeft geprocedeerd tegen de toekenning van de toeslag in 1993, laat staan tot in hoogste instantie.
4.8. Naar aanleiding van het verzoek van appellant om prejudiciële vragen te stellen, merkt de Raad allereerst op dat het EVRM niet voorziet in de mogelijkheid voor nationale rechters zodanige vragen te stellen. Voor zover het verzoek betrekking heeft op eventuele vragen aan het Hof van Justitie EU is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het stellen van prejudiciële vragen.
4.9. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.8 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.