ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/30 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake bijstandsverlening en proceskosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante geen procesbelang meer had, omdat de slotbalans inmiddels was ingeleverd en het College impliciet uitstel van betaling had verleend. Appellante stelde in hoger beroep dat zij wel degelijk schade had geleden, met name in de vorm van proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het belang bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak niet kon zijn gelegen in de mogelijkheid tot het verkrijgen van een veroordeling in de gemaakte proceskosten. De bevoegdheid van de administratieve rechter tot proceskostenveroordeling is niet beperkt tot gevallen waarin het beroep gegrond wordt verklaard. De Raad merkte op dat een belang bij gegrondverklaring van het beroep wel aanwezig kan zijn indien om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is gevraagd, maar appellante had een dergelijk verzoek niet gedaan.

De Raad concludeerde dat appellante geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het besluit van 6 november 2007 en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 april 2011, waarbij de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigde.

Uitspraak

09/30 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2008, 07/4639 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat te Soest, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met reg.nrs. 09/137 en 09/31, plaatsgevonden op 1 maart 2011. Voor appellante is verschenen mr. Kaste. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het College heeft over het jaar 2006 aan appellante bijstand toegekend ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in de vorm van een geldlening ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
1.2. Bij brief van 24 mei 2007 heeft appellante verzocht om uitstel of verlaging van haar betalingsverplichtingen van de op grond van het Bbz 2004 toegekende lening om te voorzien in bedrijfskapitaal. Bij besluit van 31 mei 2007 heeft het College appellante uitstel verleend tot en met 31 juli 2007.
1.3. Bij besluit van 6 november 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 31 mei 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante geen procesbelang meer heeft, omdat aan appellante bij brief van 3 juli 2007 uitstel is verleend voor het leveren van de slotbalans tot en met
31 december 2007.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 november 2007 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante geen processueel belang meer heeft bij het voeren van de beroepsprocedure, omdat de slotbalans inmiddels is ingeleverd en het College voorts impliciet uitstel van betaling heeft verleend tot en met het eerste kwartaal van 2008. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat appellante schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 31 mei 2007.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangevoerd dat zij wel degelijk schade heeft geleden, te weten de door haar gemaakte proceskosten in beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het besluit van 6 november 2007. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2. Ten aanzien van de schade die appellante stelt te hebben geleden, is de Raad van oordeel dat het belang bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak niet kan zijn gelegen in de mogelijkheid tot het verkrijgen van een veroordeling in de gemaakte proceskosten, aangezien de bevoegdheid van de administratieve rechter tot een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is beperkt tot gevallen waarin het beroep gegrond wordt verklaard. De Raad verwijst naar zijn vaste rechtspraak ter zake (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 mei 2008, LJN BD3680). Ten slotte merkt de Raad nog op dat een belang bij gegrondverklaring van het ingestelde beroep wel aanwezig kan zijn indien om toepassing van artikel 8:73 van de Awb is gevraagd. Appellante heeft een dergelijk verzoek echter niet gedaan.
4.3. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep geen doel treft.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R. Scheffer.
RB