[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 december 2009, 09/762 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 november 2011
Namens appellanten heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2011. Namens appellanten is verschenen mr. Bakker. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 23 december 2008 heeft het College de aan appellante over de periode van 1 april 2005 tot en met 31 oktober 2008 verleende bijstand ingetrokken en de kosten van bijstand over die periode ten bedrage van € 52.427,66 van appellanten teruggevorderd.
1.2. Bij besluit van 1 juli 2009 heeft het College het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 23 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard op grond van een niet verschoonbaar geachte overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 1 juli 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het College heeft onderschreven dat het bezwaar van appellanten wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk is. Volgens appellanten is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan indien niet in geschil is dat het besluit aan het adres van betrokkene is verzonden, betrokkene niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er voorts geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden.
4.3. In het voorliggende geval is niet in geschil dat het besluit van 23 december 2008 aan appellanten is toegezonden en dat zij het besluit hebben ontvangen. Bij de beantwoording van de vraag of er aanleiding is voor twijfel over de vraag of het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden hecht de Raad betekenis aan hetgeen het College heeft aangevoerd over zijn wijze van datering en verzending van besluiten. Namens het College is hierover meegedeeld dat ter zake geen verzendregister is bijgehouden, maar dat dit besluit, gelet op de daarop aangebrachte verzenddatum, op
23 december 2008 is verzonden en mogelijk een dag later. Dit is volgens het College afhankelijk van het tijdstip waarop het betreffende poststuk in het postbakje is gedeponeerd. Dit postbakje wordt tweemaal per dag door de bode geleegd, laatstelijk om 15:30 uur.
4.4. Gelet op het voorgaande heeft de Raad geen aanleiding gevonden de juistheid van de door het College gestelde datum van verzending, op 23 of 24 december 2008, in twijfel te trekken.
4.5. Er kan dan ook worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar in ieder geval is aangevangen op 25 december 2008, en dat de laatste dag van die termijn 4 februari 2009 was. Aangezien het (voorlopig) bezwaarschrift van appellanten op 23 februari 2009 bij de betreffende gemeentelijke dienst is ingekomen, stelt de Raad vast dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de bezwaartermijn reeds was verstreken.
4.6. De Raad overweegt vervolgens dat, indien de geadresseerde aantoont dan wel voldoende aannemelijk maakt dat de ontvangst van het besluit op een zodanig tijdstip heeft plaatsgevonden dat, gelet op de omstandigheden van het geval, moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet binnen de termijn een - voorlopig - bezwaarschrift of beroepschrift kon worden ingediend, daarin een grond kan zijn gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Appellanten hebben in dit verband aangevoerd dat zij het besluit pas medio januari 2009 hebben ontvangen. Zij hebben deze stelling echter niet nader onderbouwd. Zo hebben zij de exacte datum van ontvangst niet kunnen aangeven en evenmin enig bewijsstuk in het geding gebracht waaruit die late ontvangst zou kunnen blijken.
4.7. De Raad merkt ten overvloede nog op, dat zelfs indien zou worden aangenomen dat appellanten het besluit van 23 december 2008 eerst medio januari 2009, zoals door hen is gesteld, hebben ontvangen, in dit geval voldoende tijd resteerde om tijdig een - voorlopig - bezwaarschrift in te dienen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.