ECLI:NL:CRVB:2011:BU8825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1479 WAO + 09/1837 ZW + 11/606 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld na langdurige uitkering

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die als schilder/timmerman werkzaam was. Appellant is op 13 december 1999 uitgevallen met urologische klachten en klachten van het carpaal tunnel syndroom (CTS). Later zijn daar schouderklachten en klachten aan de linkerknie bijgekomen. Hij ontving een WAO-uitkering, die laatstelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het Uwv heeft bij besluit van 30 juni 2008 het bezwaar van appellant tegen deze vaststelling ongegrond verklaard, wat door de rechtbank is bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen, vooral in verband met zijn medicijngebruik en de gevolgen van CTS.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een voldoende medische grondslag berust. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant onderzocht en geen lichamelijke oorzaak voor de pijnklachten gevonden, wat duidt op somatisatie. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige de geselecteerde functies afdoende heeft toegelicht en dat appellant voor deze functies geschikt is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Daarnaast heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 30 juni 2008 gegrond verklaard, omdat appellant op en na 20 mei 2008 geen recht meer had op een ZW-uitkering, gezien de maximale uitkeringsduur van 104 weken. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1081,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 21 december 2011.

Uitspraak

09/1479 WAO, 09/1837 ZW, 11/606 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 februari 2009, 08/5979 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 08/5600 (hierna: uitgevallen uitspraak 2)
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.B. de Jong, advocaat te ’s-Gravenhage tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 19 januari 2011, genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2011.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L.Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
09/1479 WAO
1.1. Appellant was werkzaam als schilder/timmerman. Op 13 december 1999 is hij uitgevallen met urologische klachten en CTS-klachten van de hand en pols beiderzijds. Later zijn daar schouderklachten en klachten aan de linkerknie bijgekomen. In verband hiermee is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) welke laatstelijk vanaf 10 oktober 2002 is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. In het kader van een beoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is appellant op 12 november 2007 onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft beperkingen vastgesteld ten aanzien van onder meer intensieve belasting van de handen en ten aanzien van zware belasting van de rug, rechterschouder en linkerknie en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 november 2007. Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 5 maart 2008 vastgesteld dat appellant geschikt was voor de met gebruikmaking van het Claim Beoordelings-en borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies en hiermee het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 31,9%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 19 maart 2008 de
WAO-uitkering van appellant ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij besluit van 30 juni 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de medische onderbouwing onderschreven. Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing heeft de rechtbank aangegeven dat de belastbaarheid van de geduide functies binnen de opgestelde FML valt en dat de arbeidsdeskundige met betrekking tot de aanwezige signaleringen afdoende gemotiveerd heeft waarom deze geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Hij is van mening dat er in verband met zijn medicijngebruik beperkingen hadden moeten worden aangenomen ten aanzien van het concentratie- en reactievermogen en dat er in de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen als gevolg van de aandoening CTS beiderzijds. Hij acht zich ongeschikt voor de geduide functies.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit 1 op een voldoende medische grondslag berust. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts appellant op 24 juni 2008 op het spreekuur heeft gezien en onderzocht, het dossier - met daarin de informatie van de behandelend reumatoloog J.A.P.M. Ewals en manueel therapeut T.C. Jessurun - heeft bestudeerd en op basis daarvan de bevindingen van de verzekeringsarts heeft bevestigd. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat een lichamelijke oorzaak van de pijnklachten niet is gevonden en dat er sprake is van somatisatie. Omdat de verzekeringsarts meerdere beperkingen heeft geduid ten aanzien van de fysieke belastbaarheid is er volgens de bezwaarverzekeringsarts geen reden om aan te nemen dat deze per datum in geding is onderschat. Met betrekking tot de concentratieproblematiek heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat hij bij eigen onderzoek - evenals de verzekeringsarts - geen opvallende afwijkingen ten aanzien van concentratie of vergeetachtigheid heeft kunnen waarnemen. De mogelijkheden van appellant vallen binnen de normaalwaarde die wordt gehanteerd in de FML. De Raad ziet in de in het dossier aanwezige medische stukken geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgestelde FML. Appellant heeft in beroep noch in hoger beroep medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid.
5.3. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant het werk van schilder/timmerman niet meer kan verrichten. De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de functies meteropnemer (sbc-code 315181), chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101) en parkeercontroleur (sbc-code 342022). De Raad heeft in dit verband vastgesteld dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige in de rapportages van 5 maart 2008 en van 28 december 2010 alle functies afdoende heeft toegelicht. De Raad is er, gelet op deze toelichting, voldoende van overtuigd dat appellant voor deze functies geschikt te achten is. Gelet hierop heeft het Uwv bij het bestreden besluit 1 terecht de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 25 tot 35%.
5.4. Uit hetgeen onder 5.2 en 5.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd.
09/1837 en 11/606
6. Appellant heeft zich vervolgens op 16 mei 2006 en 21 november 2007 vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving ziek gemeld. In verband met de ziekmelding op 21 november 2007 heeft de verzekeringsarts appellant onderzocht op 6 mei 2008 en appellant per 20 mei 2008 geschikt geacht voor de in het kader van de WAO-beoordeling per 10 oktober 2002 geduide functies.
In overeenstemming hiermee heeft het Uwv appellant bij besluit van 6 mei 2008 meegedeeld dat hij met ingang van 20 mei 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 30 juni 2008 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
7. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
8. Bij het hiervoor onder I genoemde besluit op bezwaar van 19 januari 2011 heeft het Uwv - naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad - het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2008 wederom ongegrond verklaard op grond van de overweging dat er op en na 20 mei 2008 geen aanspraak bestaat op een uitkering op grond van de ZW omdat appellant reeds gedurende de maximale termijn van 104 weken uitkering heeft genoten. Gelet hierop dient, met vernietiging van de aangevallen uitspraak 2, het beroep tegen het besluit van 30 juni 2008 alsnog gegrond te worden verklaard en dit besluit te worden vernietigd.
9. Met het besluit van 19 januari 2011 is niet geheel tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellant. De Raad zal dit besluit van 19 januari 2011, met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrekken.
10. De Raad stelt vast dat het Uwv appellant in verband met zijn ziekmelding op 16 mei 2006 bij besluit van 16 september 2009 op en na 1 juli 2007 alsnog doorlopend arbeidsongeschikt heeft geacht. Gelet op het feit dat aan appellant met ingang van 16 mei 2006 een ZW-uitkering is toegekend, moet met het Uwv worden vastgesteld dat de maximale uitkeringsduur van 104 weken op 12 mei 2008 is bereikt. Gezien het bepaalde in artikel 29, vijfde lid, van de ZW, heeft het Uwv terecht het standpunt ingenomen dat op en na 20 mei 2008 geen aanspraak bestaat op een ZW-uitkering. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
11. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv in de zaak met nummer 09/1837 te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 437,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1081,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt aangevallen uitspraak 1;
Vernietigt aangevallen uitspraak 2;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juni 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 januari 2011 ongegrond.
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1081,-, te betalen door het Uwv;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) Z. Karekezi.
KR