ECLI:NL:CRVB:2012:BV0205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6678 WIA + 11/3017 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en verdere ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wet WIA-uitkering en de verdere ZW-uitkering aan appellant, die sinds 15 juli 2004 arbeidsongeschikt was door rug-, vermoeidheids- en andere klachten. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant op 13 juli 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd in latere procedures door de rechtbank en de Raad bevestigd. De Raad oordeelde dat de besluiten van het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen hadden. De bezwaarverzekeringsartsen hebben gemotiveerd waarom de rapportages van de neurologen en orthopedisch chirurg geen aanleiding gaven voor verdergaande beperkingen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapporten per functie toegelicht waarom de functiebelasting de belastbaarheid van appellant niet te boven ging. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank, die de besluiten van het Uwv bevestigden, onderschreven en geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6678 WIA en 11/3017 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2010, 09/4271 (aangevallen uitspraak 1), en 8 april 2011, 10/3478 (aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften en een aanvulling daarop ingediend.
Bij brief van 9 november 2011 heeft mr. Vetter verzocht om uitstel van de behandeling van de zaken ter zitting van 23 november 2011. Hij heeft daarbij het hoger beroep nader toegelicht en een rapport van 11 juli 2011 van de orthopedisch chirurg M. Akmal overgelegd.
Bij brief van 10 november 2011 heeft de Raad dit verzoek om uitstel afgewezen en is mr. Vetter bericht dat de aanvullende informatie bij het verzoek tot uitstel in de beoordeling zal worden betrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2011. Voor appellant is mr. Vetter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij, die, met instemming van mr. Vetter, een reactie van bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg van 17 november 2011 op voornoemd rapport van de orthopedisch chirurg Akmal heeft overgelegd.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is op 15 juli 2004 voor zijn werk als algemeen medewerker bij een edelmetaalgieterij uitgevallen met rug-, vermoeidheids- en andere klachten. Het Uwv heeft bij besluit van 2 augustus 2006 na het verstrijken van de wachttijd aan appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), onder de overweging dat hij op 13 juli 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 31 mei 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2006 ongegrond verklaard.
1.2. Bij uitspraak van 13 mei 2008 heeft de rechtbank de medische beoordeling onderschreven maar het beroep tegen het besluit van 31 mei 2007 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd op de grond dat de geschiktheid van de functies onvoldoende was toegelicht.
1.3. Appellant heeft het oordeel van de rechtbank over de medische kant van de schatting in hoger beroep aangevochten met verwijzing naar de in beroep ingebrachte medische informatie en heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
1.4. Het Uwv heeft uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Met het besluit van 21 juli 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard.
1.5. De Raad heeft dit besluit op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de beoordeling in hoger beroep betrokken, het beroep tegen dit besluit bij uitspraak van 7 augustus 2009, 08/3207 WIA en 08/4319 WIA, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Ook de uitspraak van de rechtbank van 13 mei 2008 is door de Raad vernietigd. De Raad heeft, mede gelet op de door appellant ingebrachte medische informatie, overwogen dat het Uwv bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening heeft gehouden met de pijnklachten van appellant in de hoge rug. Voorts heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv bij de heroverweging van de beperkingen van appellant zich zal moeten buigen over de vraag of de door de voor het Uwv werkzame arts P.G. Brock gegeven (verborgen) beperking bij aspect 6.1, ”bij voorkeur regelmatig, geen nachtwerk”, voldoende recht doet aan de beperkingen van appellant.
1.6. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft bezwaarverzekeringsarts Versteeg de belastbaarheid van appellant in verband met de pijnklachten beperkt ten aanzien van frequent reiken en frequent lichte, onderscheidenlijk zware voorwerpen hanteren. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de neurologische aandoening van appellant geen
contra-indicatie gezien voor het verrichten van nachtarbeid en wisseldiensten. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft tevens opgemerkt dat de arts Brock in zijn rapport van 19 juni 2006 de beperking in het energetisch vermogen van appellant lijkt te hebben gekoppeld aan de doorgemaakte hepatitis C maar dat appellant hiervan genezen was in januari 2006. Op basis van de nieuwe FML van 19 augustus 2009 heeft bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst een tweetal voorbeeldfuncties ongewijzigd passend bevonden en een tweetal vervangende functies gevonden voor de weggevallen functie van productiemedewerker inpak. Vervolgens heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 19,07%, derhalve ongewijzigd in minder dan 35%. In lijn hiermee heeft het Uwv bij besluit van 1 september 2009 (hierna: bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard.
1.7. Ondertussen had appellant zich op 9 juli 2008 vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving (opnieuw) ziek gemeld vanwege rug-, nek-, schouder- en andere klachten. Bij besluit van 3 september 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 3 september 2009 geschikt geacht tot het verrichten van zijn arbeid en daarmee verdere uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van verzekeringsarts E. Tolsma van 3 september 2009, waarin hij aangeeft dat van de destijds aan de schatting ingevolge de Wet WIA ten grondslag gelegde functies appellant de functie van productiemedewerker industrie nog steeds kan vervullen.
1.8. Bij besluit van 11 juni 2010 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 3 september 2009 met verwijzing naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan van 10 juni 2010 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts zich mede gebaseerd op een expertiserapport van 20 mei 2010 van neuroloog M.B.M. Vermeulen, die zich ook heeft uitgelaten over de belastbaarheid van appellant op 13 juli 2006. Naar aanleiding hiervan heeft bezwaarverzekeringsarts Versteeg in zijn rapport van 9 juni 2010 geconcludeerd, dat door neuroloog Vermeulen per 13 juli 2006 aangegeven tendinomyogene klachten geen reden vormen om de FML van 19 augustus 2009 aan te scherpen.
2.1. Bij aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft bezwaarverzekeringsarts Versteeg in het rapport van 9 juni 2010 afdoende gemotiveerd waarom de conclusies van neuroloog Vermeulen hem niet tot het aannemen van verdergaande beperkingen noopten. Voorts heeft de rechtbank met verwijzing naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts Versteeg van 31 augustus 2010 overwogen, dat het Uwv neuroloog C.B.R. Willems niet nader had behoeven te raadplegen en daarbij niet het handboek CBBS aan hem had behoeven toe te zenden. Ook heeft de rechtbank geoordeeld, dat bezwaarverzekeringsarts Versteeg in zijn rapport zonder overleg met de arts Brock heeft kunnen concluderen dat appellant geen beperkingen had ten aanzien van het verrichten van nacht- en wisseldiensten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts, gelet op zijn verwijzing naar de brief van internist P.M. Elte van 19 januari 2006, voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellant op de datum in geding geen beperkingen meer ondervond als gevolg van de doorgemaakte hepatitis C. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het bestreden besluit 1 op een voldoende arbeidskundige grondslag berust.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Bezwaarverzekeringsarts Tan heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom appellant, mede gelet op de bevindingen van neuroloog Vermeulen, op 3 september 2009 niet meer beperkt was dan ten tijde van de eerdere beoordeling (per 13 juli 2006) en in staat was ten minste één van de bij die beoordeling voorgehouden functies te vervullen. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd weergegeven waarom de in beroep door appellant overgelegde informatie van neuroloog Willems van 8 en 23 februari 2011 hem geen aanleiding heeft gegeven om een ander standpunt in te nemen. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht om een deskundige te benoemen.
3. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht na de zitting het onderzoek te heropenen, aangezien de van belang zijnde feiten en omstandigheden en de standpunten van partijen duidelijk uit de gedingstukken blijken. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraken heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
3.1. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep de in een eerder stadium naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie heeft herhaald. Dit heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid dan de rechtbank in de aangevallen uitspraken 1 en 2 en de Raad maakt de - hiervoor onder 3.1 en 3.2 verkort weergegeven - overwegingen van de rechtbank hieromtrent tot de zijne.
3.2. De Raad voegt daaraan toe dat bezwaarverzekeringsarts Versteeg in zijn rapport van 17 november 2011 heeft aangegeven waarom de brief van mr. Vetter van 9 november 2011 en het daarbij gevoegde rapport van orthopedisch chirurg Akmal van 11 juli 2011 hem geen aanleiding geven om een gewijzigd standpunt in te nemen. Voorts merkt de Raad op dat in de rapporten van neuroloog Willems van 8 en 23 februari 2011 en in voornoemd rapport van orthopedisch chirurg Akmal de bevindingen en conclusies naar aanleiding van de onderzoeken van appellant in 2011 niet zijn toegespitst op de hier in geding zijnde data, zodat daaraan niet de betekenis kan worden toegekend, die appellant daaraan gehecht wil zien. Daaraan voegt de Raad toe dat bezwaararbeidsdeskundige Van der Hulst in zijn rapporten van 28 augustus 2009 en 18 maart 2011 per functie uitvoerig heeft toegelicht waarom de functiebelasting de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. Bezwaarverzekeringsarts Versteeg heeft daarmee, zoals blijkt uit de mede-ondertekening van dit laatste rapport, expliciet ingestemd.
3.3. Het hiervoor onder 4.1 en 4.2 overwogene leidt de Raad tot de slotsom dat de hoger beroepen niet slagen. Aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, en aangevallen uitspraak 2 komen daarom voor bevestiging in aanmerking.
3.4. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor een veroordeling tot schadevergoeding zoals gevraagd.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en te komen tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
Bevestigt aangevallen uitspraak 2;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M. Greebe en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2012.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) Z. Karekezi.
IvR