op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 augustus 2010, 09/7023 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 18 mei 2011, 10/5571 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 januari 2012
Namens appellant heeft mr. P.H.J. Körver, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroepen ingesteld.
Het College heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2011. Voor appellant is verschenen mr. Körver. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Schuurman, werkzaam bij de gemeente Leidschendam-Voorburg.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant en zijn echtgenote ontvangen sinds januari 1994 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant was in verband met een zware vorm van diabetes, hoog cholesterol en psychische beperkingen ontheven van de arbeidsverplichtingen.
1.3. Op 3 juli 2008 heeft appellant op verzoek van het College een medisch-arbeidsdeskundig onderzoek ondergaan bij de Salude Groep. De adviserend arts, K.M. van Tilburg, heeft geconcludeerd dat er energetische beperkingen bestaan waardoor appellant structureel beperkt is in staan, lopen, bukken, tillen, duwen en trekken. Gezien zijn huidige belastbaarheid, rekeninghoudend met de structurele beperkingen, acht de arts appellant voor 20 uur per week, 4 uur per dag, belastbaar voor loonvormende arbeid. De arbeidsdeskundige, R. Tensen, heeft de arbeidsmogelijkheden van appellant onderzocht en acht hem in staat tot licht montage- dan wel sorteerwerk, waarbij appellant niet langdurig behoeft te staan, te lopen of fysieke inspanning behoeft te leveren. De afstand van appellant tot de arbeidsmarkt is groot, onder meer omdat hij vanaf 1988 niet meer werkzaam is geweest. Tensen meent dat appellant is gebaat bij deelname aan een
re-integratietraject. Hij heeft in overweging gegeven om appellant eerst een fysieke training aan te bieden om zijn belastbaarheid en energieniveau omhoog te brengen.
1.4. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft het College bij besluit van 1 april 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 september 2009, de aan appellant verleende ontheffing met ingang van 1 april 2009 gedeeltelijk ingetrokken en bepaald dat de volledige arbeidsverplichtingen, zoals neergelegd in artikel 9, eerste lid, van de WWB, voor 20 uur per week op hem van toepassing zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 september 2009 ongegrond verklaard.
3. Bij besluit van 8 december 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2010, heeft het College aan de voortzetting van het recht op bijstand de verplichting verbonden dat appellant meewerkt aan het traject begeleid sporten bij Ergo Control.
4. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 juni 2010 ongegrond verklaard.
5. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de uitspraken 1 en 2 gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het aan de besluitvorming ten grondslag liggende medisch onderzoek van de Salude Groep, bestaande uit anamnese, dossieronderzoek en observatie, onzorgvuldig is. Ten onrechte heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, is niet onderzocht of er mogelijk met diabetes samenhangende nieuwe aandoeningen zijn, zoals een hartaandoening, is geen informatie ingewonnen bij de behandelend sector en heeft geen gedegen onderzoek plaatsgevonden naar zijn psychische klachten. Verder meent appellant dat de stap van 0 naar 20 uur per week werken niet evenredig is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief overgelegd van J.W.A. Swen, neuroloog, van 30 juni 2011.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Naar het oordeel van de Raad heeft het College zich bij zijn besluitvorming op het medisch-arbeidsdeskundig advies van 3 juli 2008 van de Salude Groep mogen baseren. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen grond is om aan te nemen dat de medische advisering niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen of dat de inhoud ervan niet juist zou zijn.
6.2. Vast staat dat appellant lijdt aan diabetes, waarvoor hij elke zes weken tot drie maanden ter controle naar het ziekenhuis gaat. Met de daarmee samenhangende beperkingen heeft de adviserend arts rekening gehouden. Anders dan appellant kennelijk meent ligt het niet op de weg van het College en zijn adviseurs om te onderzoeken of er mogelijk sprake is van eventueel met diabetes samenhangende complicaties. Er waren ten tijde van de medische advisering geen aanwijzingen dat de instelling van de medicatie van appellant ontregeld was of dat er anderszins complicaties waren. Een lichamelijk onderzoek had, gelet op de aard van de aandoening, dan ook geen meerwaarde en er was ook geen aanleiding voor de adviserend arts om inlichtingen te vragen bij de behandelend sector. Naar de psychische klachten van appellant heeft Van Tilburg een oriënterend onderzoek ingesteld. Gelet op hetgeen appellant over deze klachten heeft verteld en in aanmerking genomen dat hij daarvoor niet meer onder behandeling was, kan niet worden gezegd dat het College daar nader onderzoek naar had moeten laten doen. De Raad overweegt verder dat hij het standpunt van appellant, dat uit de brief van de neuroloog van 30 juni 2011 blijkt dat in 2009 al sprake was van sluimerende gezondheidsrisico’s waarmee ten onrechte geen rekening is gehouden, niet onderschrijft. De medische informatie in deze brief heeft betrekking op een periode die is gelegen ruim na de periode die hier ter beoordeling staat en daaruit kunnen geen conclusies worden getrokken over de medische situatie van appellant ten tijde hier in geding. Appellant heeft zijn standpunt, dat de stap van 0 naar 20 uur per week werken niet evenredig is, niet met medische argumenten onderbouwd, maar met het argument dat hij 12 jaar niet heeft gewerkt. De Raad stelt vast dat Tensen, blijkens zijn door appellant niet bestreden onderzoek, er rekening mee heeft gehouden dat appellant vanaf 1988 niet heeft gewerkt. De arbeidsdeskundige heeft immers onder meer om deze reden geconcludeerd dat appellant, uitgaande van zijn medische beperkingen weliswaar aan het reguliere arbeidsproces kan deelnemen, maar er baat bij heeft om eerst deel te nemen aan een re-integratietraject.
6.3. Tegen het opleggen van de verplichting om deel te nemen aan het traject begeleid sporten heeft appellant geen zelfstandige gronden aangevoerd. Voor zover hij meent dat hij medisch niet in staat was om deze verplichting na te komen, heeft appellant zijn standpunt niet met (medische) stukken onderbouwd.
6.4. Uit het onder 6.2 en 6.3 overwogene volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 dienen te worden bevestigd.
7. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en J.N.A. Bootsma en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2012.