ECLI:NL:CRVB:2012:BV3866
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering na schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 1 maart 2001 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was een melding dat de auto van appellant op 1 april 2008 was gesignaleerd bij een oud ijzerbedrijf. Hierop heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Tijdens dit onderzoek heeft appellant op 3 juli 2008 een verklaring afgelegd, waarin hij niet meldde dat hij inkomsten uit de handel in oud ijzer had genoten. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 18 augustus 2008 de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de kosten van de bijstand over een bepaalde periode teruggevorderd.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen van appellant tegen deze besluiten ook ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan en stelde dat zijn verklaring van 3 juli 2008 niet gebruikt mocht worden, omdat hij de Nederlandse taal niet machtig was en geen tolk aanwezig was tijdens het afleggen van de verklaring. Hij beweerde dat hij onder druk was gezet om de verklaring te ondertekenen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat niet aannemelijk is dat appellant de verklaring niet heeft begrepen of dat er ongeoorloofde druk is uitgeoefend. De Raad oordeelde dat de verklaring op schrift was gesteld, aan appellant was voorgelezen en door hem was ondertekend. Bovendien had appellant al meer dan twintig jaar in Nederland gewoond en had hij in het verleden gewerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verwierp de beroepsgrond van appellant.