ECLI:NL:CRVB:2012:BX0185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de betalingsverplichting in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.R.H. Swane, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die hem een betalingsverplichting had opgelegd van € 258,15 per maand. Deze betalingsverplichting was het gevolg van een vordering op appellant ter zake van terugvordering van teveel ontvangen bijstand. Appellant stelde dat het college bij het vaststellen van zijn aflossingscapaciteit onvoldoende rekening had gehouden met zijn andere schulden en dat dit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel.
De Raad heeft vastgesteld dat het college de andere schulden van appellant terecht buiten beschouwing heeft gelaten bij het vaststellen van de aflossingscapaciteit. De Raad oordeelde dat de terugvordering van bijstand een bevoorrechte schuld is, wat betekent dat deze schuld voorrang heeft boven andere vorderingen. Appellant had erkend dat de vordering bevoorrecht was, maar meende dat het college meer rekening had moeten houden met zijn financiële situatie. De Raad concludeerde dat het college de relevante financiële gegevens had opgevraagd en op basis daarvan de aflossingscapaciteit had berekend, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijkende regeling rechtvaardigden.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.