Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 juli 2010, 09/1946 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
Namens appellant heeft mr. J.M.L.M. van Buren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vragen beantwoord en op 12 augustus 2011 een nieuw besluit genomen.
Appellant heeft desgevraagd nadere stukken ingezonden en gereageerd op het besluit van 12 augustus 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Appellant en mr. Van Buren zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het Uwv van 3 juni 2009 ter uitvoering van de Werkloosheidswet (WW). Met dat besluit heeft het Uwv zijn besluit van 2 april 2009 gehandhaafd, waarbij de WW-uitkering van appellant is herzien over de periode van 2 april 2007 tot en met 8 februari 2009 en een bedrag van € 33.014,82 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering van hem is teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het recht op WW-uitkering van appellant vanaf 2 april 2007 terecht herzien en is de omvang van het recht op uitkering op basis van de door appellant ingevulde en ondertekende “verklaringen gewerkte uren als zelfstandige” juist vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv gehouden tot terugvordering van teveel betaalde uitkering. Van dringende redenen op grond waarvan het Uwv in dit geval had moeten besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien is niet gebleken.
3. Appellant heeft in hoger beroep dit oordeel van de rechtbank bestreden. Vanaf de aanvang van zijn WW-periode heeft hij volgens hem de uren die hij als zelfstandige heeft gewerkt op de door hem ingeleverde werkbriefjes naar waarheid ingevuld. De inspecteur van het Uwv die belast is geweest met het onderzoek, heeft hem ten onrechte opgedragen uren die hij heeft besteed aan (open) sollicitaties naar een dienstverband, te vermelden op de door hem ondertekende verklaringen gewerkte uren als zelfstandige, aldus appellant. Appellant heeft gesteld dat hij vanaf het begin van zijn werkloosheid probeerde zowel via arbeid in dienstverband als met werkzaamheden als zelfstandige aan het werk te komen. Daarbij lag het accent op arbeid in loondienst.
4. Het Uwv heeft in hoger beroep op basis van door appellant ingezonden stukken over zijn sollicitatieactiviteiten met zijn besluit van 12 augustus 2011 de herziening over de week van 30 april 2007 tot en met 6 mei 2007 beperkt tot 10,5 uur per week, de herziening over de week van 14 tot en met 20 mei 2007 beperkt tot 12,08 uur per week en het terug te vorderen bedrag verlaagd tot € 32.783,30. Appellant heeft kenbaar gemaakt zich ook met dit nieuwe besluit niet te kunnen verenigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Voor een weergave van het toepasselijke wettelijke kader verwijst de Raad naar de overwegingen 2.6 en 2.7 van de aangevallen uitspraak. Het besluit van 12 augustus 2011 komt niet geheel tegemoet aan de bezwaren van appellant. Dit besluit maakt daarom, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, deel uit van het geding. Voor de beoordeling van hetgeen tegen de aangevallen uitspraak en tegen het besluit van 12 augustus 2011 is aangevoerd is het volgende van belang.
5.2. Appellant is met ingang van 1 februari 2007 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, gebaseerd op een arbeidsurenverlies van gemiddeld 40 per week. Appellant heeft per 5 februari 2007 een door hem gedreven onderneming met de handelsnaam Tjee Training & Consultancy laten inschrijven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en op een zogenoemde Verklaring arbeidsrelatie van 22 februari 2007 aan de belastingdienst gemeld dat hij op 5 februari 2007 met advieswerk, training en coaching is begonnen. Op de zogenoemde werkbriefjes is appellant op 9 oktober 2007 voor het eerst als zelfstandige gewerkte uren gaan vermelden. Op 12, 21 en 28 november 2007 en 21 februari 2008 heeft appellant gesprekken gevoerd met een re-integratiecoach van het Uwv en daarin onder meer gemeld regelmatig gesprekken te hebben met werkgevers en opdrachtgevers, zich te oriënteren richting ondernemerschap, een opdracht te hebben bij Getronics als parttime zelfstandige en daarnaast sollicitaties te hebben lopen. Op 27 november 2007 heeft appellant desgevraagd aan een medewerker van het Uwv meegedeeld een opdracht van korte duur op freelance basis te hebben voor het maken van een businessplan. Op 17 juli 2008 heeft appellant zijn re-integratiecoach meegedeeld 20 uur per week als zelfstandige te werken.
5.3. Op 19 januari 2009 en 25 februari 2009 heeft appellant in het kader van een controle gesprekken gevoerd met een inspecteur van het Uwv. Bij die gelegenheid heeft appellant voor de jaren 2007 tot en met 2009 overzichten van zijn gewerkte uren ingevuld. Tevens heeft hij zijn agenda over de maanden december 2007 tot en met januari 2009, facturen en een kilometeradministratie overgelegd. Volgens deze ingevulde overzichten heeft appellant voor het eerst vanaf week 14 van 2007 als zelfstandige gewerkt. Tegenover de inspecteur heeft appellant op 25 februari 2009 verklaard zijn eerste opdracht te hebben gehad in juni 2007. In 2007 heeft hij vier opdrachtgevers en in 2008 twee opdrachtgevers gehad. Op de werkbriefjes heeft hij alleen de gewerkte en gedeclareerde uren gemeld, meestal met reistijd maar soms ook niet.
5.4. Het oordeel van de rechtbank dat appellant niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 25 van de WW op hem rustende inlichtingenplicht en de aan dit oordeel in rechtsoverweging 2.10 van haar uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen zijn juist. De stelling van appellant dat de inspecteur van het Uwv hem heeft opgedragen ook uren besteed aan sollicitaties op de “verklaringen gewerkte uren als zelfstandige” te vermelden volgt niet uit de door de inspecteur aan appellant gezonden brief van 19 januari 2009 en vindt ook overigens geen steun in de gedingstukken. Appellant heeft de juistheid van de op die verklaringen door hem vermelde gegevens op 3 juni 2009 bevestigd in een telefoongesprek met een medewerker van de afdeling Bezwaar en Beroep van het Uwv. Op grond van de uit het onderzoek van de inspecteur verkregen gegevens heeft het Uwv appellant terecht als een zelfstandige gekwalificeerd, die te weinig uren gewerkte uren heeft opgegeven.
5.5. Voor zover er bij appellant onduidelijkheid bestond over welke niet declarabele uren opgave moest worden gedaan, had het op zijn weg gelegen daarover gerichte vragen te stellen aan het Uwv. Voor zover appellant met zijn gronden in hoger beroep betoogt dat de activiteiten als zelfstandige als sollicitaties op de werkbriefjes moest vermelden, is dat een eigen interpretatie die niet berust op van de zijnde van het Uwv gedane mededelingen.
5.6. Eveneens is juist het oordeel van de rechtbank dat appellant met ingang van 2 april 2007 op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van de WW zijn werknemerschap voor een deel heeft verloren en dat het Uwv op die grond terecht vanaf die datum de WW-uitkering van appellant heeft herzien.
5.7. Uit de door appellant aan het Uwv verstrekte gegevens volgt dat de omvang van de herziening over de periode van 14 mei tot en met 20 mei 2007 niet juist is vastgesteld, omdat het Uwv meer uren in aanmerking heeft genomen dan het door appellant aan de inspecteur opgegeven aantal gewerkte uren.
5.8. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe bewijsstukken overgelegd waaruit het Uwv heeft geconcludeerd dat de herziening over de week van 30 april 2007 tot en met 6 mei 2007 evenmin juist is berekend in verband met uren voor een sollicitatie die ten onrechte in die week als gewerkte uren als zelfstandige zijn meegenomen. In zijn brief van 18 mei 2011 heeft het Uwv nader toegelicht dat de overgelegde bewijsstukken die zien op latere sollicitaties niet ook tot correcties moeten leiden, kort gezegd omdat niet aannemelijk is dat na aftrek van de uren die daarmee gemoeid zijn geweest minder uren resteren dan die waarvoor het recht op WW-uitkering al eerder blijvend was geëindigd. Dat standpunt is juist.
5.9. Hetgeen overigens door appellant is aangevoerd biedt geen grond om de omvang van de herziening, zoals door het Uwv gewijzigd, voor onjuist te houden.
5.10. Tegen de terugvordering, zoals door het Uwv gewijzigd, zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
5.11. Uit 5.1 tot en met 5.10 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 3 juni 2009 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2011 ongegrond verklaren.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.311,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 juni 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2011 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.311,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H. Bolt en H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) E. Heemsbergen