ECLI:NL:CRVB:2012:BX3722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7107 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering zonder dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering aan appellante. Appellante ontving vanaf 28 november 2007 een uitkering op basis van de Ziektewet en vanaf 20 november 2008 een Wajong-uitkering, berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellante redelijkerwijs kon weten dat zij geen recht had op beide uitkeringen, waardoor het Uwv verplicht was de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Appellante stelde dat het Uwv niet gerechtigd was tot terugvordering, omdat zij in februari 2009 bevestiging had gekregen dat het ontvangen van beide uitkeringen correct was. De Raad oordeelt dat het geding enkel betrekking heeft op de terugvordering en dat het herzieningsbesluit van 27 november 2009, dat de basis vormt voor de terugvordering, in rechte vaststaat. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/7107 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 18 november 2010, 10/686 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.H. Gerdes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gerdes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante is met ingang van 28 november 2007 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 16 januari 2009 is aan appellante met ingang van 20 november 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, toegekend.
1.3. Omdat appellante naast haar Wajong-uitkering tevens een ZW-uitkering genoot, heeft het Uwv bij besluit van
27 november 2009, onder intrekking van het besluit van 16 januari 2009, bepaald dat de aan appellante toegekende Wajong-uitkering met ingang van 20 november 2008 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
25 tot 35%. Tegen dit herzieningsbesluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
2. Bij besluit van 28 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van
8 maart 2010, waarbij het Uwv de onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Wajong van appellante heeft teruggevorderd, te weten een bruto-bedrag van € 8.155,75.
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante redelijkerwijs kon weten dat zij geen recht had op beide uitkeringen, zodat zij er rekening mee kon houden dat een van deze uitkeringen later zou worden teruggevorderd. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat appellante geen gerechtvaardigd beroep toekomt op opgewekt vertrouwen. Op grond van artikel 55, eerste lid, van de Wajong is het Uwv gehouden om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk had dienen af te zien van terugvordering kunnen slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor betrokkene optreden. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
4. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv niet gerechtigd was tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering. Appellante heeft in februari 2009 contact opgenomen met het Uwv met de vraag of het correct is dat zij een tweetal uitkeringen ontvangt en haar is toen bevestigd dat dit het geval was. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat zij redelijkerwijs kon weten dat zij geen recht had op beide uitkeringen. Volgens appellante is het zeer wel mogelijk dat een persoon zowel een Wajong-uitkering ontvangt als bijvoorbeeld aanvullende bijstand. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan haar beroep op opgewekt vertrouwen, aldus nog steeds appellante.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. Het thans aanhangige geding ziet enkel op de terugvordering van hetgeen aan appellante onverschuldigd is betaald. Het aan de terugvordering ten grondslag liggende herzieningsbesluit van 27 november 2009 is in rechte onaantastbaar omdat appellante hiertegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel heeft evenwel betrekking op de vraag of het Uwv terecht haar Wajong-uitkering heeft herzien en dus op genoemd herzieningsbesluit. Nu dit besluit al in rechte vaststaat, kan dit beroep reeds daarom geen doel treffen.
5.2. Het Uwv is op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong, voorheen: artikel 55, eerste lid, van de Wajong) verplicht om hetgeen als gevolg van het herzieningsbesluit onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. De hoogte van het terug te vorderen bedrag is tussen partijen niet in geschil. Derhalve resteert de vraag of er dringende redenen aanwezig zijn om af te zien van terugvordering als bedoeld in artikel 3:56, vierde lid, van de Wet Wajong.
5.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid geoordeeld dat niet is gebleken van dringende redenen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover. De rechtbank heeft in dit verband nog terecht overwogen dat door het Uwv gemaakte fouten en gedane toezeggingen geen dringende reden kunnen opleveren omdat deze omstandigheden niet zien op de gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft maar op het ontstaan ervan (LJN BA6254). Ook in hoger beroep heeft appellante geen omstandigheden aangevoerd die zien op de gevolgen die de terugvordering voor haar heeft. Het Uwv is derhalve terecht overgegaan tot terugvordering van hetgeen onverschuldigd aan appellante is betaald.
5.4. Uit 5.1 tot en met 5.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en M.C. Bruning en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2012.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) G.J. van Gendt
TM