ECLI:NL:CRVB:2012:BY5689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/7058 WWB + 10/7060 WWB + 10/7061 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijzondere bijstand en afwijzing opslag- en taxatiekosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening en de afwijzing van aanvragen voor bijzondere bijstand voor opslagkosten van inboedel en taxatiekosten van erfstukken. Appellant ontving vanaf 19 april 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd echter ingetrokken per 1 april 2005, wat leidde tot een huurovereenkomst ontbinding en ontruiming van zijn woning. Appellant verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van vervoer en opslag van zijn huisraad, maar het college van burgemeester en wethouders weigerde deze aanvragen, omdat de gevraagde kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan werden beschouwd. De Raad oordeelde dat de ontruiming van de woning niet enkel het gevolg was van de intrekking van de bijstand, maar ook van eerdere wanbetalingen. De Raad bevestigde dat de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening terecht was verleend, maar dat de aanvragen voor opslag- en taxatiekosten ongegrond waren, omdat deze kosten niet voldeden aan de criteria van noodzakelijke kosten van het bestaan. De uitspraak werd gedaan op 11 december 2012.

Uitspraak

10/7058 WWB, 10/7060 WWB, 10/7061 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2010, 10/457, 10/1464, 10/6665 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 11 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaak 10/7059 WWB, plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Voor appellant is verschenen mr. Bhadai. Het college is - met bericht - niet verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 19 april 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 8 april 2005, gehandhaafd bij besluit van 17 november 2005, heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 1 april 2005. Bij zijn uitspraak van 18 juni 2008, LJN BD5291, heeft de Raad het besluit van 17 november 2005 vernietigd en het college opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van zijn uitspraak. Bij besluit van 18 september 2008 heeft het college appellant alsnog bijstand verleend met ingang van 1 april 2005 en de bijstand ingetrokken met ingang van 12 mei 2006.
1.2. Bij vonnis van 5 februari 2009 heeft de kantonrechter te ’s-Gravenhage de door appellant en Woningstichting Haag Wonen gesloten huurovereenkomst van de woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] ontbonden en appellant onder meer veroordeeld tot ontruiming van deze woning. In verband hiermede heeft appellant op 8 mei 2009 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van vervoer en opslag van zijn huisraad. Bij besluit van 15 mei 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 oktober 2009 (bestreden besluit 1), heeft het college bijzondere bijstand tot het bedrag van € 1.230,78 toegekend in de vorm van een geldlening. Het college heeft met toepassing van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt omdat de noodzaak van bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
1.3. Op 18 mei 2009 heeft de feitelijke ontruiming van de woning van appellant plaatsgevonden. Op 28 juli 2009 heeft appellant een (vervolg)aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de opslagkosten van zijn inboedel. Het college heeft bij besluit van 7 oktober 2009 deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 14 december 2009 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard op de grond dat de gevraagde kosten niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
1.4. Op 10 september 2009 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de taxatiekosten van erfstukken van zijn familie, die zijn opgeslagen in de door hem gehuurde Citybox te [plaatsnaam]. Bij besluit van 12 oktober 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 februari 2010 (bestreden besluit 3), heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke bestaanskosten in de zin van artikel 35, eerste lid,van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in zijn hoger beroepen op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Kosten vervoer en opslag huisraad (10/7061 WWB)
4.1. In artikel 48, eerste lid, van de WWB is het uitgangspunt neergelegd dat de bijstand wordt verleend om niet. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van dat artikel kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
4.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de noodzaak van bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan aan de zijde van appellant. Appellant stelt zich op het standpunt dat de ontruiming van de woning hem niet te verwijten valt, maar het gevolg is van de achteraf onterecht gebleken intrekking van de bijstand met ingang van 1 april 2005, waardoor hij niet in staat was zijn (achterstallige) huurbetalingen tijdig te voldoen.
4.3. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het onder 1.2 genoemde vonnis blijkt dat de kantonrechter aan de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming van de woning ten grondslag heeft gelegd dat appellant sinds 1999 herhaaldelijk en structureel wanprestatie heeft gepleegd door de huur steeds te laat te betalen. De ontruiming van de woning is dan ook niet enkel het gevolg geweest van een opgelopen huurachterstand gedurende de periode van 1 april 2005 tot en met 11 mei 2006. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Het college was dan ook bevoegd om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen.
(Vervolg) opslagkosten (10/7058 WWB)
4.4. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.5. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidtoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.6. Op 14 augustus 2009 hebben twee medewerkers van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten een bezoek afgelegd aan de Citybox waar het huisraad en de inboedel van appellant zou zijn opgeslagen. Hierbij is geconstateerd dat in deze box geen huisraad van appellant aanwezig was maar andere goederen, zoals auto-uitlaten, dozen met in plastic verpakte petjes, baretten en kinder- en babypakjes, die door deze medewerkers zijn aangemerkt als handelswaar. Geconfronteerd met deze constatering heeft appellant op 21 september 2009 tegenover een van deze medewerkers verklaard dat in de Citybox geen huisraad was opgeslagen uit zijn ontruimde woning, maar wel wat persoonlijke spullen. Hij heeft zijn inboedel, bestaande uit een bed met ombouw, zitbanken, salontafel, kledingkasten, fornuis, koelkast, wasmachine en televisie na vertrek uit zijn woning achtergelaten, de deuren van de woning opengelaten en een aantal mensen gebeld met het aanbod deze goederen voor eigen gebruik uit zijn woning te halen.
4.7. Gelet op wat onder 4.6 is weergegeven, heeft het college aannemelijk gemaakt dat de opslagkosten geen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. De aanvraag van appellant had immers betrekking op de kosten van de opslag van zijn inboedel, terwijl in de Citybox geen huisraad uit de woning van appellant is aangetroffen. Voorts heeft het college - anders dan appellant heeft aangevoerd - terecht niet getoetst of er aan artikel 16, eerste lid, van de WWB een recht op bijstand kon worden ontleend. Kortheidshalve wordt hiertoe verwezen naar de uitspraak van de Raad van 15 juni 2009, LJN BI9294. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
Taxatiekosten (10/7060 WWB)
4.8. Gezien hetgeen onder 4.6 is overwogen, heeft het college aannemelijk gemaakt dat in de Citybox geen erfstukken van zijn familie waren opgeslagen. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de kosten van het taxeren van de in de Citybox opgeslagen familie-erfstukken niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB en op grond hiervan de aanvraag terecht afgewezen.
4.9. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.8 is overwogen vloeit voort dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) E. Heemsbergen
RB