ECLI:NL:CRVB:2012:BY5932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4075 WIA + 11/4076 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen en weigering verkorten loonsanctie

In deze zaak gaat het om het opleggen van een loonsanctie aan een werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werknemer. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de bestreden besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft vernietigd. De Raad stelt vast dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en (bezwaar)arbeidsdeskundigen zorgvuldig zijn opgesteld en dat de werkgever terecht heeft geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van de werknemer onvoldoende waren. De werkgever had de verantwoordelijkheid om re-integratieactiviteiten te ondernemen, maar er zijn geen concrete activiteiten aangetoond. De Raad verklaart de beroepen ongegrond en vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de weigering om de loonsanctie te verkorten bevestigd, omdat de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen niet zijn hersteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om adequaat te handelen in re-integratieprocessen en de gevolgen van falen hierin.

Uitspraak

11/4075 WIA, 11/4076 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juni 2011, 10/6959 en 10/7065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] gevestigd te [vestigingsplaats] (betrokkene)
Aan dit geding heeft tevens als partij deelgenomen [naam werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
Datum uitspraak 12 december 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.J. Stoop, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Namens betrokkene zijn verschenen S. [K.] en L.[K.], bijgestaan door mr. Stoop. Werknemer is, met bericht van zijn gemachtigde mr. P.A.M. Staal, advocaat, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 24 maart 2010 heeft appellant het tijdvak waarin werknemer jegens betrokkene als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 16 maart 2011. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken op de grond dat door betrokkene onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, terwijl daarvoor geen deugdelijke grond aanwezig was. Daarbij heeft appellante toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van die wet.
1.2. Bij besluit van 25 mei 2010 heeft appellant op het verzoek van betrokkene tot het verkorten van de loonsanctie afwijzend beslist, omdat de tekortkoming in de re-integratie-inspanning nog niet was hersteld.
1.3. Betrokkene heeft tegen de besluiten van 24 maart 2010 en 25 mei 2010 bezwaar gemaakt. Bij afzonderlijke besluiten van 26 augustus 2010 (respectievelijk bestreden besluiten 1 en 2) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en appellant opgedragen binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen zij heeft overwogen in haar uitspraak. De rechtbank heeft hiertoe - kort gezegd - overwogen dat betrokkene in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht, zodat appellant ten onrechte is overgegaan tot het opleggen van een loonsanctie aan betrokkene.
3.1. In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - gesteld dat op juiste gronden een loonsanctie is opgelegd en gehandhaafd. Onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidskundige beoordelingen heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat de werknemer beschikte over benutbare mogelijkheden en betrokkene daarom gehouden was om re-integratieactiviteiten op te (doen) zetten voor werknemer. Concrete gegevens over het re-integratietraject bij Fourstar, het door betrokkene ingeschakelde re-integratiebureau, en de door Fourstar uitgevoerde activiteiten om werknemer (succesvol) te re-integreren ontbreken. Appellant blijft dan ook van mening dat de
re-integratie-inspanningen van betrokkene onvoldoende zijn zonder dat daarvoor een deugdelijke grond aanwezig was en verzoekt om de aangevallen uitspraak te vernietigen en de beroepen ongegrond te verklaren.
3.2. Betrokkene heeft hiertegenover gesteld dat zij, na een arbeidskundig onderzoek, waarbij werknemer met ingang van 22 mei 2009 geschikt is geacht voor passende arbeid buiten de organisatie, gelijk re-integratiebureau Fourstar heeft ingeschakeld. Het re-integratietraject stagneerde echter omdat de fysieke klachten van werknemer in de periode mei tot en met juli 2009 aanzienlijk verergerden. Werknemer had black-outs met letsel en ziekenhuisopname tot gevolg. Op advies van de bedrijfsarts heeft betrokkene vervolgens eerst een neurologisch onderzoek in oktober 2009 afgewacht. Betrokkene mocht vertrouwen en afgaan op het medisch oordeel van de bedrijfsarts. Dat achteraf uit neurologisch onderzoek is gebleken dat er geen bijzonderheden aanwezig waren betreffende de gezondheidspositie van werknemer, maakt dit niet anders. Volgens betrokkene heeft zij er alles aan gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om werknemer te re-integreren en verwijst hiertoe naar een Trajectplan van Fourstar.
4.1. Ambtshalve overweegt de Raad allereerst als volgt.
4.2. Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was niet de rechtbank te ’s-Gravenhage maar de rechtbank te Utrecht bevoegd op het beroep van betrokkene te beslissen. De rechtbank heeft het beroep uit proceseconomische overwegingen behandeld. De toepasselijke wettelijke voorschriften inzake de relatieve competentie maken een hierop gerichte verwijzing evenwel niet mogelijk. In de gegeven omstandigheden ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 28 van de Beroepswet de onbevoegdheid van de rechtbank voor gedekt te verklaren en de aangevallen uitspraak als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
4.3. Vervolgens komt de Raad toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze zaak.
11/4075 WIA (opleggen van de loonsanctie)
4.4. Gezien de standpunten van partijen is in hoger beroep in geschil of appellant terecht het tijdvak waarin de werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken heeft verlengd. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer tot mei 2009 niet beschikte over benutbare mogelijkheden. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of er vanaf mei 2009 sprake is geweest van onvoldoende re-integratie-inspanningen in het tweede spoor door appellante zonder dat daarvoor een deugdelijke grond aanwezig was, als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.
4.5. Het standpunt van appellant, dat betrokkene onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, is gebaseerd op de conclusies in de rapportages van arts Z.R. Asgaralli van 25 februari 2010 en van arbeidsdeskundige C.J. Perizonius van 8 maart 2010 en in bezwaar op de rapportages van bezwaarverzekeringsarts M. Keus van 23 augustus 2010 en van bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon van 24 augustus 2010.
4.5.1. Voornoemde arts komt in haar rapportage tot de conclusie dat de bedrijfsarts ten onrechte heeft aangenomen dat werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft. Bij het beoordelen van de belastbaarheid van werknemer heeft zij rekening gehouden met klachten van handen en voeten van neurologische aard. Ook heeft de arts de klachten van de black-outs van werknemer meegenomen, door hem niet geschikt te achten voor werkzaamheden met verhoogd persoonlijk risico. De bezwaarverzekeringsarts heeft het oordeel van de arts in zijn rapportage onderschreven. Met betrekking tot de wegrakingen (black-outs) heeft de bezwaarverzekeringsarts nog opgemerkt dat de neurologische aandoening waaraan werknemer lijdt de wegrakingen niet kunnen verklaren. Ook met de wegrakingen moet het voor werknemer mogelijk zijn geweest om passend werk (zonder gevaar opleverende plaatsen) te verrichten.
4.5.2. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat de inspanningen van betrokkene onvoldoende zijn, omdat ten onrechte is gesteld dat gedurende lange tijd sprake was van geen benutbare mogelijkheden en dat het re-integratie tweede spoor pas laat is ingezet en nooit goed van de grond is gekomen. Na arbeidskundig onderzoek in april 2009 is re-integratie tweede spoor en mogelijk omscholing geadviseerd. De re-integratie tweede spoor is vervolgens niet opgestart. Pas op 28 oktober 2009 heeft de arbo-arts gemeld dat ondanks nieuwe medische problematiek een traject dient te worden opgestart bij Fourstar waarna op 5 november 2009 een gesprek bij Fourstar heeft plaatsgevonden. Op 10 november 2009 heeft de arboarts opnieuw gemeld dat er sprake is van geen benutbare mogelijkheden. De bezwaararbeidsdeskundige ziet in de bezwaarfase geen reden om af te wijken van de conclusie van de verzekeringsarts.
4.6. De Raad is van oordeel dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en (bezwaar)arbeidsdeskundigen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat appellant daarmee inhoudelijk overtuigend heeft gemotiveerd dat de re-integratie-inspanningen van betrokkene in het tweede spoor onvoldoende zijn geweest. Met de omstandigheid dat werknemer last had van black-outs is, ondanks dat hiervoor op dat moment geen oorzaak bekend was, zowel door de primaire arts als door de bezwaarverzekeringsarts uitdrukkelijk rekening gehouden bij het beoordelen van de belastbaarheid van werknemer. Dat en waarom hiermee in onvoldoende mate rekening zou zijn gehouden, is door betrokkene niet nader geconcretiseerd. Een oorzaak voor de black-outs is overigens ook naderhand niet gebleken tijdens het neurologisch onderzoek in oktober 2009, zoals de gemachtigde van betrokkene ter zitting heeft bevestigd. De vaststelling van de (bezwaar)verzekeringsarts dat geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden vormde derhalve terecht het uitgangspunt voor de beoordeling door de (bezwaar)arbeidsdeskundige, inhoudende dat werknemer belastbaar was en dat dus re-integratie aan de orde was. Voor het stopzetten van het tweede spoortraject in afwachting van nader medisch onderzoek was dan ook geen grond en hierdoor zijn er re-integratiekansen verloren gegaan.
4.7. Met betrekking tot de het standpunt van betrokkene dat zij mocht vertrouwen op de adviezen van haar bedrijfsarts, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 18 november 2009 (LJN BK3713) waaruit volgt dat appellant terecht ervan is uitgegaan dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij betrokkene (en de werknemer) is gelegen. In hetgeen betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.8. Uit hetgeen onder 4.4 tot en met 4.7 is overwogen, volgt dat appellant op basis van de beschikbare gegevens terecht heeft geconcludeerd dat betrokkene als werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het besluit tot oplegging van de loonsanctie in rechte stand kan houden. Dat leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 1, dient te worden vernietigd en dat het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond moet worden verklaard.
11/4078 WIA (weigering verkorten loonsanctie)
4.9. Vervolgens is nog in geschil of appellant op grond van artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA terecht heeft geweigerd de periode van de loonsanctie van 52 weken te verkorten.
4.10. Voor zijn standpunt dat betrokkene de tekortkomingen in haar re-integratie-inspanningen niet heeft hersteld heeft appellant wederom verwezen naar de conclusies in de in 4.5 genoemde rapportages. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige blijkt, kort weergegeven in 4.5.2, dat het tweede spoor re-integratietraject eerst daadwerkelijk is opgestart met een gesprek bij Fourstar op 5 november 2009 en dat de arbo-arts al op 10 november 2009 heeft gemeld dat er wederom sprake is van geen benutbare mogelijkheden.
4.11. Ter onderbouwing van zijn stelling dat er wel re-integratieactiviteiten hebben plaatsgevonden, heeft betrokkene ter zitting nog gewezen op een bijlage bij het bezwaarschrift. Deze bijlage betreft (enkel) een Trajectplan van Fourstar, gedateerd 23 november 2009, met daarin “een voorstel voor in te zetten producten”. Hierover heeft betrokkene in het bezwaarschrift vermeld dat met dit opgestelde traject nimmer is aangevangen vanwege de ernstige gezondheidsklachten van werknemer. Hiermee bevestigt betrokkene in wezen dat het Trajectplan niet heeft geresulteerd in daadwerkelijke re-integratieactiviteiten. Dat de gezondheidsklachten van werknemer geen grond vormden voor het stopzetten van het re-integratietraject is reeds overwogen in 4.6 en 4.7. Tegen deze achtergrond, en nu ook overigens uit de voorhanden gegevens niet is gebleken van concrete re-integratieactiviteiten, heeft appellant terecht geweigerd de periode van de loonsanctie te verkorten. Het besluit tot het weigeren van het verkorten van de loonsanctie kan dan ook in rechte stand houden.
4.12 Hetgeen onder 4.9 tot en met 4.11 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, eveneens dient te worden vernietigd en dat ook het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker
TM