ECLI:NL:CRVB:2013:1036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
11-6288 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, een productiemedewerker/metaalbewerker, had zich op 12 april 2005 ziek gemeld vanwege duizeligheids- en angstklachten. Na een aantal herbeoordelingen door het Uwv, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%, werd zijn loongerelateerde WGA-uitkering per 10 april 2010 beëindigd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft het oordeel van de rechtbank gevolgd dat de door de arts van het Uwv vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren en dat er geen reden was om aan de arbeidskundige onderbouwing van het besluit te twijfelen. De Raad oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat de geduide functies passend waren, ondanks de bezwaren van appellant over zijn beheersing van de Nederlandse taal en zijn opleidingsniveau.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak in het openbaar werd gedaan en de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6288 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 september 2011, 11/2330 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 juli 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Arslaner, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arslaner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooij-Bal. Als tolk was aanwezig A.M. de Jonge.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als productiemedewerker/metaalbewerker. Op 12 april 2005 heeft hij zich ziek gemeld in verband met duizeligheids- en angstklachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Gelet op de aangenomen beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren kon de arbeidsdeskundige onvoldoende functies duiden, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 80 tot 100%. Bij besluit van 8 maart 2007 is aan appellant met ingang van
10 april 2007 een loongerelateerde uitkering werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
(WGA-uitkering) toegekend met een maximale uitkeringsduur tot 10 april 2010.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is, na medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 11 november 2008 aan appellant meegedeeld dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij een nieuwe herbeoordeling is appellant op 19 februari 2010 onderzocht door een arts van het Uwv, die heeft geconstateerd dat de klachten en beperkingen van appellant ten opzichte van het voorgaande verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zijn gewijzigd. Van de actuele belastbaarheid is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is berekend op minder dan 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
12 april 2010 aan appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering per
10 april 2010 is beëindigd en dat hij per laatstgenoemde datum geen aanspraak kan maken op een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 3 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2010, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 31 januari 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
3 februari 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, de medische grondslag van het bestreden besluit kan worden onderschreven en dat een medische onderbouwing door appellant voor toegenomen arbeidsongeschiktheid ontbreekt. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag worden de geduide functies passend geacht en wordt de beroepsgrond van appellant, dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om die functies te vervullen, verworpen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte te veel waarde heeft toegekend aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Er wordt ten onrechte gesteld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een toegenomen arbeidsongeschiktheid. Voorts handhaaft appellant zijn standpunt dat de geduide functies, gelet op de voor hem aangenomen beperkingen, ten onrechte geschikt zijn geacht. Bij de arbeidskundige beoordeling is ten onrechte uitgegaan van opleidingsniveau 2 in plaats van opleidingsniveau 1, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Volgens appellant dienen de geduide functies daarom komen te vervallen.
3.2.
In verweer heeft het Uwv gesteld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd, die doen twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Verzocht wordt om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om de door de arts van het Uwv in de FML vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden en onderschrijft de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen. Op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met meewegen van verkregen informatie uit de behandelend sector hebben de (bezwaarverzekerings)artsen inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen in de belastbaarheid van appellant aan te nemen. Naar aanleiding van de door appellant in bezwaar overgelegde informatie van de GGD-arts heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat zij over informatie van de behandelend internist beschikt, waaruit niet blijkt van een ernstig ziektebeeld, en dat niet duidelijk is of de GGD-arts daarover ook beschikte. De conclusie van de GGD-arts, dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, wordt niet onderschreven, omdat niet blijkt dat de gezondheidssituatie van appellant is verslechterd. Met het duiden van verminderde lichamelijke belastbaarheid is er voldoende rekening gehouden met de lichamelijke klachten van appellant en er zijn geen objectieve aanwijzingen voor een achteruitgang van het lichamelijk ziektebeeld. Ook de informatie van I-psy geeft geen aanwijzingen voor psychische decompensatie. De in bezwaar overgelegde informatie geeft dan ook geen aanleiding om af te wijken van de medische onderbouwing van het primaire besluit door de arts van het Uwv en leidt er niet toe dat verdergaande beperkingen dienen te worden opgenomen in de FML. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd geeft geen reden voor een andersluidend oordeel nu hij geen medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt dat de beperkingen als gevolg van zijn lichamelijke en psychische klachten zijn onderschat.
4.2.
Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding voor twijfel aan de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 3 februari 2011 de theoretische verdiencapaciteit van appellant berekend aan de hand van de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en inpakker handmatig (sbc-code 111190). Met genoemde rapportage is inzichtelijk en verifieerbaar onderbouwd dat appellant gezien de vastgestelde belastbaarheid geschikt is te achten voor de geduide functies. Met betrekking tot het opleidingsniveau is gemotiveerd aangegeven dat uitgegaan dient te worden van niveau 2, omdat appellant in Turkije het basisonderwijs volledig heeft afgerond. Voorts wordt opgemerkt dat appellant sinds 1975 in Nederland verblijft en dat is gebleken dat hij op eenvoudig niveau de Nederlandse taal kan lezen en schrijven. In het rapport van de bezwaarverzekeringsarts wordt appellant omschreven als een goed verzorgde en redelijk Nederlands sprekende man. Het standpunt van appellant dat hij vanwege zijn opleidingsniveau en de onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal niet in staat is de geduide functies te vervullen, wordt door de Raad niet onderschreven. Gelet op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bestaat evenmin aanleiding om tot het oordeel te komen dat de geduide functies in medisch opzicht voor hem niet passend zouden zijn. Op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op minder dan 35%.
4.3.
Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroepbevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi
JvC