ECLI:NL:CRVB:2013:1037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
11-5102 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de recht op WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd gesteld dat zij per 2 november 2010 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank heeft de medische klachten van appellante zorgvuldig beoordeeld en de rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen. De Raad concludeert dat de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld en dat de arbeidskundige beoordeling ook juist is. De door appellante aangevoerde klachten zijn door de (bezwaar)verzekeringsarts in de beoordeling meegenomen, en de geselecteerde functies zijn passend geacht.

Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De argumenten van appellante met betrekking tot de arbeidskundige rapportage zijn niet overtuigend genoeg om de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigt derhalve de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

11/5102 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
20 juli 2011, 11/2952 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Brouwer-Morren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaak 12/3365 ZW, plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. W.P.J.M. van Gestel, kantoorgenoot van mr. Brouwer-Morren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal. Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken gesplitst, waarna heden in elk van beide zaken afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 17 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen een besluit van 16 september 2010, waarbij het Uwv heeft meegedeeld dat appellante per einde wachttijd - 2 november 2010 - geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Op basis van de anamnese, de onderzoeks- en observatiebevindingen en de reeds aanwezige medische gegevens heeft de (bezwaar)verzekeringsarts de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgesteld. De door appellante naar voren gebrachte klachten zijn door de (bezwaar)verzekeringsarts uitdrukkelijk in de beoordeling meegenomen. Deze beoordeling heeft geleid tot een aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante zijn volgens de rechtbank juist vastgesteld. Waar het de arbeidskundige beoordeling betreft, heeft de rechtbank vastgesteld dat de omschrijvingen van de geduide functies passen binnen de aangepaste FML. Voor zover de geduide functies mogelijk niet in overeenstemming zouden zijn met de vastgestelde belastbaarheid is naar het oordeel van de rechtbank door de arbeidsdeskundige afdoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep, met verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reden is om het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Er is geen aanleiding over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De rechtbank heeft de in bezwaar en beroep aangevoerde medische klachten uitdrukkelijk benoemd. Voorts heeft de rechtbank met verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts van 24 augustus 2010 en 1 november 2010 en de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 9 februari 2011 de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit beoordeeld. Bij deze beoordeling is ingegaan op de door appellante aangevoerde klachten, de wijze waarop deze klachten door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderzocht en tot welke bevindingen dit onderzoek heeft geleid. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of ongenoegzaam is geweest. In hoger beroep heeft appellante ten opzichte van de informatie in bezwaar en beroep geen andersluidende medische informatie overgelegd. Gelet op het voorgaande ziet ook de Raad geen aanleiding om over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.3.
Evenmin is er aanleiding om over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Ter zitting is namens appellante naar voren gebracht dat haar gronden met name gericht zijn op de in de arbeidskundige rapportage van 3 november 2010 gegeven toelichting op de mogelijke overschrijding van de zichtbeperking van appellante, meer in het bijzonder bij de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie. Blijkens deze rapportage heeft de arbeidskundige het gesignaleerde onderdeel bij deze functie - gladde vloer, veel obstakels tussen lijnen en machines, zoals kratten, slangen en pallets - besproken met de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft in deze signalering geen bezwaar gezien om de functie geschikt te achten, aangezien appellante deze obstakels kan waarnemen als ieder ander. Met de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om deze beoordeling en de toelichting op de mogelijke overschrijding van de zichtbeperking voor onjuist te houden. Met de arbeidsdeskundige rapportages is inzichtelijk en verifieerbaar gemotiveerd dat de geduide functies voor appellante in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi

EK