ECLI:NL:CRVB:2013:1037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de recht op WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante, A. te B., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd gesteld dat zij per 2 november 2010 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank heeft de medische klachten van appellante zorgvuldig beoordeeld en de rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen. De Raad concludeert dat de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld en dat de arbeidskundige beoordeling ook juist is. De door appellante aangevoerde klachten zijn door de (bezwaar)verzekeringsarts in de beoordeling meegenomen, en de geselecteerde functies zijn passend geacht.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De argumenten van appellante met betrekking tot de arbeidskundige rapportage zijn niet overtuigend genoeg om de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigt derhalve de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.