ECLI:NL:CRVB:2013:1103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
11-6805 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard tegen de eerdere uitspraken van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door betrokkene, die kosten voor een wasmachine, kledingkast, behang en gordijnen wilde dekken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht en dat de afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het college.

In hoger beroep handhaafde het college zijn standpunt dat de kosten voor de gordijnen niet noodzakelijk waren en dat de overige kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. Het college had betrokkene bijstand verleend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en betrokkene had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand. De Raad concludeerde dat de kosten voor de gordijnen geen noodzakelijke kosten waren en dat de andere kosten ook niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd moesten worden.

De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de kosten voor de noodzakelijke goederen niet konden worden gedekt door de middelen die zij had. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6805 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 13 januari 2011, 10/829 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 13 oktober 2011, 10/829 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (appellant)
[Betrokkene], laatstelijk te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.J.C. Engels, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op verzoek nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.E. Nieman. Voor betrokkene is verschenen mr. Engels.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving tot 20 april 2009 bijstand van de gemeente [naam gemeente]. In verband met haar verhuizing naar [woonplaats] heeft appellant aan betrokkene met ingang van 20 april 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 8 juli 2009 heeft betrokkene een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de kosten voor een wasmachine, een kledingkast, behang en gordijnen.
1.3.
Bij besluit van 1 september 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 februari 2010 (bestreden besluit), heeft appellant deze aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft appellant ten grondslag gelegd dat de kosten voor de gordijnen niet noodzakelijk zijn en dat de overige kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden omdat betrokkene voldoende middelen had om in de gevraagde kosten te voorzien.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant in zijn onderzoeksplicht tekort is geschoten door niet te beoordelen wat in het individuele geval van betrokkene daadwerkelijk noodzakelijk was en over welke gelden zij daadwerkelijk kon beschikken. De besluitvorming van appellant voldoet daarom niet aan de in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde eis dat een besluit zorgvuldig dient te worden voorbereid en ontbeert tevens een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zodat het bestreden besluit reeds daarom voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door de in de aangevallen tussenuitspraak genoemde op het individuele geval toegesneden omstandigheden te betrekken in de besluitvorming.
2.2.
Appellant heeft de rechtbank bij brief van 2 maart 201 meegedeeld geen gebruik te maken van de geboden gelegenheid het door de rechtbank geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen.
2.3.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft verwezen naar de aangevallen tussenuitspraak en verder overwogen dat appellante ten tijde in geding niet beschikte over voldoende financiële middelen om de noodzakelijke goederen waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd, te kunnen betalen. Daaruit heeft de rechtbank de conclusie getrokken dat betrokkene aanspraak heeft op bijzondere bijstand voor de hier aan de orde zijnde kosten. Omdat de rechtbank onvoldoende inzicht had in de omvang van de kosten waarvoor bijstand is gevraagd, heeft de rechtbank appellant opgedragen die kosten overeenkomstig het toepasselijke beleid vast te stellen.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraken gekeerd. Appellant handhaaft zijn standpunt dat de kosten voor de gordijnen niet noodzakelijk zijn en dat de overige kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
De rechtbank heeft uit het standpunt van appellant dat betrokkene de kosten voor een wasmachine, een kledingkast en behang heeft kunnen betalen uit een bedrag van € 700,-- dat zij voor de verhuizing heeft gespaard en een bedrag van € 250,-- dat een van haar ouders haar voor de aankleding van de woning heeft geschonken, afgeleid dat appellant kennelijk van mening is dat die kosten zich voordoen, in het individuele geval van betrokkene noodzakelijk zijn en dat die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Verder is de rechtbank ervan uitgegaan dat de noodzaak voor de aanschaf van gordijnen niet in geschil is en evenmin dat die kosten voortvloeien bijzondere omstandigheden.
4.3.
Ter zitting heeft appellant het bestreden besluit aldus toegelicht dat, nu betrokkene zelf te kennen heeft gegeven dat zij € 700,-- heeft gespaard en € 250,-- van één van haar ouders heeft ontvangen voor de aankleding van de woning, zij de mogelijkheid heeft gehad om voor deze kosten te reserveren. Appellant heeft voorts uitdrukkelijk de noodzaak van de kosten voor de gordijnen betwist. Gelet hierop is de rechtbank er in de aangevallen einduitspraak ten onrechte van uitgegaan dat alleen de vraag voorligt of de kosten voor een wasmachine, een kledingkast, gordijnen en behang kunnen worden voldaan uit de middelen waarover betrokkene beschikte. Dit betekent tevens dat, omdat appellant niet betwist dat de kosten zich voordoen en dat de kosten voor een wasmachine, een kledingkast en behang noodzakelijk zijn, in dit geding in geschil is of de kosten voor de gordijnen in het individuele geval van betrokkene noodzakelijk zijn en of de overige kosten voortvloeien uit bijzonder omstandigheden.
4.4.
Naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene heeft op 25 augustus 2009 een huisbezoek plaatsgevonden. Daarbij is geconstateerd dat in de woonkamer en in de slaapkamer gordijnen aanwezig waren. Gelet hierop heeft appellant zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de kosten van de gordijnen geen directe noodzaak bestond. Dit betekent dat deze kosten geen noodzakelijke kosten zijn, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.5.
De kosten voor een wasmachine, een kledingkast en behang worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.6.
Met appellant is de Raad van oordeel dat de in 4.5 genoemde kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Betrokkene heeft op 25 augustus 2009 verklaard dat zij, toen zij nog tijdelijk gehuisvest was in [naam gemeente], € 700,-- voor de verhuizing heeft gespaard en dat zij van één van haar ouders € 250,-- als schenking heeft ontvangen voor de aankleding van de woning. De gemachtigde van betrokkene heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat, uitgaande van de door appellant gehanteerde richtprijzen, het bedrag van € 950,-- op zichzelf meer dan voldoende was om deze kosten te voldoen. Voor zover betrokkene van mening is dat niet van die richtprijzen mag worden uitgegaan, geldt dat een bijstandverlenend orgaan niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten respectievelijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandverlening, van forfaitaire bedragen of richtlijnen uit te gaan en daarbij aansluiting te zoeken bij de goedkoopste adequate voorziening. Dit laat onverlet dat het betrokkene vrijstaat aannemelijk te maken dat deze vergoeding in haar geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke extra kosten.
4.7.
Betrokkene heeft gesteld dat zij het bedrag van in totaal € 950,-- heeft moeten besteden aan andere kosten die verband hielden met de verhuizing. In dit verband heeft zij erop gewezen dat de woning in [woonplaats] volledig kaal was en moest worden opgeknapt, dat alle kamers van die woning moesten worden behangen, dat zij een verhuisbusje moest huren en dat zij voor de woning in [woonplaats] een borg moest betalen. Betrokkene heeft echter geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt welke kosten zij heeft gemaakt en dat het bedrag van € 950,-- ontoereikend was om ook in die kosten te voorzien. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, lag het op de weg van betrokkene om haar stelling te onderbouwen.
4.8.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat appellant de afwijzing van de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand terecht en op goede gronden in bezwaar heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak voor vernietiging in aanmerking komen. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen tussenuitspraak;
  • vernietigt de aangevallen einduitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 2 februari 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.C.R. Schut en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) V.C. Hartkamp

HD