4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.De rechtbank heeft uit het standpunt van appellant dat betrokkene de kosten voor een wasmachine, een kledingkast en behang heeft kunnen betalen uit een bedrag van € 700,-- dat zij voor de verhuizing heeft gespaard en een bedrag van € 250,-- dat een van haar ouders haar voor de aankleding van de woning heeft geschonken, afgeleid dat appellant kennelijk van mening is dat die kosten zich voordoen, in het individuele geval van betrokkene noodzakelijk zijn en dat die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Verder is de rechtbank ervan uitgegaan dat de noodzaak voor de aanschaf van gordijnen niet in geschil is en evenmin dat die kosten voortvloeien bijzondere omstandigheden.
4.3.Ter zitting heeft appellant het bestreden besluit aldus toegelicht dat, nu betrokkene zelf te kennen heeft gegeven dat zij € 700,-- heeft gespaard en € 250,-- van één van haar ouders heeft ontvangen voor de aankleding van de woning, zij de mogelijkheid heeft gehad om voor deze kosten te reserveren. Appellant heeft voorts uitdrukkelijk de noodzaak van de kosten voor de gordijnen betwist. Gelet hierop is de rechtbank er in de aangevallen einduitspraak ten onrechte van uitgegaan dat alleen de vraag voorligt of de kosten voor een wasmachine, een kledingkast, gordijnen en behang kunnen worden voldaan uit de middelen waarover betrokkene beschikte. Dit betekent tevens dat, omdat appellant niet betwist dat de kosten zich voordoen en dat de kosten voor een wasmachine, een kledingkast en behang noodzakelijk zijn, in dit geding in geschil is of de kosten voor de gordijnen in het individuele geval van betrokkene noodzakelijk zijn en of de overige kosten voortvloeien uit bijzonder omstandigheden.
4.4.Naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene heeft op 25 augustus 2009 een huisbezoek plaatsgevonden. Daarbij is geconstateerd dat in de woonkamer en in de slaapkamer gordijnen aanwezig waren. Gelet hierop heeft appellant zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de kosten van de gordijnen geen directe noodzaak bestond. Dit betekent dat deze kosten geen noodzakelijke kosten zijn, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.5.De kosten voor een wasmachine, een kledingkast en behang worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.6.Met appellant is de Raad van oordeel dat de in 4.5 genoemde kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Betrokkene heeft op 25 augustus 2009 verklaard dat zij, toen zij nog tijdelijk gehuisvest was in [naam gemeente], € 700,-- voor de verhuizing heeft gespaard en dat zij van één van haar ouders € 250,-- als schenking heeft ontvangen voor de aankleding van de woning. De gemachtigde van betrokkene heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat, uitgaande van de door appellant gehanteerde richtprijzen, het bedrag van € 950,-- op zichzelf meer dan voldoende was om deze kosten te voldoen. Voor zover betrokkene van mening is dat niet van die richtprijzen mag worden uitgegaan, geldt dat een bijstandverlenend orgaan niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten respectievelijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandverlening, van forfaitaire bedragen of richtlijnen uit te gaan en daarbij aansluiting te zoeken bij de goedkoopste adequate voorziening. Dit laat onverlet dat het betrokkene vrijstaat aannemelijk te maken dat deze vergoeding in haar geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke extra kosten.
4.7.Betrokkene heeft gesteld dat zij het bedrag van in totaal € 950,-- heeft moeten besteden aan andere kosten die verband hielden met de verhuizing. In dit verband heeft zij erop gewezen dat de woning in [woonplaats] volledig kaal was en moest worden opgeknapt, dat alle kamers van die woning moesten worden behangen, dat zij een verhuisbusje moest huren en dat zij voor de woning in [woonplaats] een borg moest betalen. Betrokkene heeft echter geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt welke kosten zij heeft gemaakt en dat het bedrag van € 950,-- ontoereikend was om ook in die kosten te voorzien. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, lag het op de weg van betrokkene om haar stelling te onderbouwen.
4.8.Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat appellant de afwijzing van de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand terecht en op goede gronden in bezwaar heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak voor vernietiging in aanmerking komen. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.