In deze zaak gaat het om de terugvordering van een voorschot dat aan appellant is verstrekt in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft op 16 december 2010 een aanvraag om bijstand ingediend, waarop het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op dezelfde dag een voorschot van € 150,-- heeft toegekend. Echter, na herhaaldelijk verzoek om aanvullende gegevens, heeft het college op 28 februari 2011 de aanvraag buiten behandeling gesteld en het voorschot teruggevorderd, omdat appellant de gevraagde informatie niet tijdig had verstrekt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft het bezwaar tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het tweede besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Arnhem heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de rechtbank de omvang van het geding niet correct heeft vastgesteld, omdat het beroep van appellant ook betrekking had op het eerste besluit. De Raad heeft besloten de aangevallen uitspraak te vernietigen voor zover deze niet op het beroep tegen het eerste besluit is beslist en heeft het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen het eerste besluit is overschreden en dat appellant geen gronden heeft aangevoerd die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de aflossingscapaciteit van de terugvordering niet in geschil is en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank voor het overige kan worden bevestigd. Tot slot is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep.