Uit het voorgaande vloeit voort dat bij de aangevallen uitspraak ten onrechte de
rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten over de periode van
17 december 1998 tot 1 januari 2003. De Raad zal om reden van duidelijkheid de aangevallen
uitspraak geheel vernietigen, met uitzondering van de bepalingen over proceskosten en
griffierecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal het beroep tegen het bestreden
besluit gegrond worden verklaard en dit besluit worden vernietigd, voor zover daarbij de
intrekking over de periode van 17 december 1998 tot 1 januari 2003 is gehandhaafd. Voorts
zal de Raad, zelf voorziende in de zaak, het besluit van 8 september 2010 herroepen voor
zover dat betrekking heeft op de intrekking over de periode van 17 december 1998 tot
1 januari 2003, en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte
van het bestreden besluit. Daartoe wordt overwogen dat, gelet op het tijdsverloop, het
uitgesloten is te achten dat het gebrek dat kleeft aan het bestreden besluit nu nog kan worden
hersteld. Het college zal met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen. Het college dient nog slechts, uitgaande van de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 augustus 2010, de hoogte van de terugvordering vast te stellen. De Raad kan deze berekening niet zelf maken. Daarom zal op dit punt een opdracht worden gegeven tot het nemen van een nieuw besluit en is een bestuurlijke lus niet nodig.