In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had het besluit van de IB-Groep, waarbij het bezwaar van de betrokkene wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk was verklaard, vernietigd. De betrokkene had zijn adreswijziging doorgegeven aan de gemeentelijke basisadministratie, maar de IB-Groep had de beurs van de betrokkene omgezet van een uitwonendenbeurs naar een thuiswonendenbeurs omdat er een afwijking was tussen het opgegeven adres en het adres in de GBA. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de afwijking tussen de adressen een studerende niet kan worden tegengeworpen, mits hij aan zijn wettelijke verplichtingen heeft voldaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en herroept de besluiten van de IB-Groep, waarbij het bezwaar van de betrokkene gegrond wordt verklaard. De Raad oordeelt dat de IB-Groep niet aannemelijk heeft gemaakt dat de besluiten op 'Mijn IB-Groep' zijn geplaatst en dat de betrokkene niet tijdig op de hoogte was gesteld van deze besluiten. De Raad veroordeelt de Minister in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 944,-.