ECLI:NL:CRVB:2013:1389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
10-2011 AOW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over korting op AOW-pensioen en schuldignalatigverklaring door de Sociale Verzekeringsbank

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de korting van 18% op het AOW-pensioen van appellant besproken, die voortvloeit uit schuldig nalatigheid in de betaling van AOW-premies over de jaren 1969 tot en met 1973 en 1975 tot en met 1980. De Raad oordeelt dat, met uitzondering van het jaar 1973, de schuldignalatigverklaringen formele rechtskracht hebben verkregen en dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) deze terecht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De appellant heeft echter betoogd dat hij nooit de benodigde correspondentie heeft ontvangen, wat zijn situatie bemoeilijkt heeft, vooral door zijn alcoholverslaving en de bijbehorende problemen met postvoorziening. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb de beslissingen over de schuldignalatigverklaringen op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, met uitzondering van de beslissing over het jaar 1973, die niet op de voorgeschreven wijze is verzonden. Dit gebrek in de procedure leidt ertoe dat de korting op de AOW-uitkering van appellant, voor zover deze is gebaseerd op de schuldignalatigverklaring over 1973, niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering mist. De Svb wordt opgedragen dit gebrek te herstellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/2011 AOW-T
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
24 februari 2010, 09/1113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft E. [H.] hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2012. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
De Raad heeft het onderzoek heropend en vragen aan de Svb opgesteld.
Bij brief van 12 november 2012 heeft de Svb de gestelde vragen beantwoord.
Het geding is opnieuw aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 28 juni 2013. Partijen zijn daar niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 28 januari 2009 heeft de Svb aan appellant met ingang van april 2009 een ouderdomspensioen voor een alleenstaande toegekend ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij is een korting toegepast van 18%. Deze korting vloeit voort uit het feit dat appellant over de jaren 1969 tot en met 1973 en 1975 tot en met 1980 schuldig nalatig is verklaard de verschuldigde premie AOW te betalen. Dit is aan appellant meegedeeld bij beslissingen van 15, 16, 17 en 18 april 1975, 28 juli 1978, 23 en 24 oktober 1980, 14 en
15 september 1981 en 3 en 4 november 1982.
1.2. In bezwaar is door appellant aangevoerd dat hij in de periode in geding enige tijd heeft gewerkt bij een drankhandel. Vervolgens is hij een tijdje gedetineerd geweest, waarna hij ongeveer twee jaar een bijstandsuitkering van de Sociale Dienst heeft genoten. Per 1 oktober 1976 is aan hem een AAW/WAO-uitkering toegekend berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Volgens appellant is over de meeste jaren premie afgedragen en de jaren waarin dat niet is gebeurd heeft hij absoluut geen inkomen gehad. Van brieven van de belastingdienst heeft hij geen weet. Hij gooide toen vaak brieven weg. Tijdens de hoorzitting op 25 mei 2009 is door appellant verklaard dat hij geen brieven van de belastingdienst heeft ontvangen waarin aan hem is meegedeeld dat hij niet de wettelijke premies zou hebben afgedragen. Ook heeft hij nooit een aanmaning van de belastingdienst ontvangen. Daaraan wordt toegevoegd dat hij de door de voorzitter van de hoorcommissie opgevraagde stukken over de schuldig nalatigheid (nu) voor het eerst heeft gezien. Appellant geeft aan dat hij in de periode in geding zwierf en veel aan de drank was. Volgens appellant heeft hij in het verleden over enkele jaren ambtshalve aanslagen ontvangen. In het jaar 1980 heeft hij contact gehad met de belastingdienst en zijn alle opgelegde aanslagen op nihil gesteld. Hiervan heeft hij echter geen bewijsstukken.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 5 juni 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van
28 januari 2009 gehandhaafd. Daarbij is aangegeven dat de schuldig nalatigverklaringen zijn gebaseerd op mededelingen van het Bestuur der Rijksbelastingen (de belastingdienst). De Svb heeft vervolgens appellant bij brief van de betreffende mededeling op de hoogte gesteld en hem in de gelegenheid gesteld om de Svb te informeren over de reden van het achterwege blijven van de betaling. Hierop is door appellant nimmer gereageerd. Vervolgens is appellant bij brief ervan in kennis gesteld dat hij schuldig nalatig is verklaard. Tegen deze beslissingen heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend. Gezien het vorenstaande wordt terecht een korting van 18% op het AOW-pensioen toegepast. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij nooit enige brief heeft ontvangen over de schuldig nalatigheid wordt opgemerkt dat het onwaarschijnlijk is dat hij nooit één brief heeft ontvangen. Daarnaast wordt opgemerkt dat appellant zelf verantwoordelijk is voor de postvoorziening. Nu van de gestelde nihilstelling door de belastingdienst geen bewijsstukken voorhanden zijn kan ook die grond niet slagen.
2.1. Ter zitting van de rechtbank is namens appellant betoogd dat zijn bezwaar tegen het toekenningsbesluit van zijn AOW-pensioen tevens had moeten worden opgevat als (verlaat) bezwaar tegen de beslissingen waarbij hij schuldig nalatig is verklaard en subsidiair dat dit bezwaar had moeten worden opgevat als een verzoek om terug te komen van de beslissingen inzake de vaststelling van schuldig nalatigheid. Door appellant is verder opgemerkt dat de adressen niet kloppen. Door hem is een uittreksel overgelegd van de basisadministratie van de gemeente [naam gemeente]. Desgevraagd is door appellant verklaard dat in de periode in geding hij er slecht aan toe was. Als hem de brieven zijn toegezonden is het de vraag of hij die wel opengemaakt heeft. Papieren heeft hij nooit bewaard.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het niet aannemelijk is dat appellant de beslissingen, waarbij hij schuldig nalatig is verklaard, niet heeft ontvangen. De besluiten zijn, blijkens het Uittreksel basisadministratie nagenoeg allemaal verzonden naar het juiste adres. Daarnaast is appellant, ook in de moeilijke omstandigheden waarin hij destijds verkeerde, verantwoordelijk voor een goede postvoorziening. Nu er voorts van moet worden uitgegaan dat de beslissingen destijds op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt en er geen rechtsmiddelen tegen deze beslissingen zijn aangewend, staat vast dat deze beslissingen onaantastbaar zijn geworden. Daarmee staat in beginsel vast dat appellant schuldig nalatig is geweest premie te betalen in de betreffende jaren en dat de Svb op grond van artikel 13 van de AOW terecht voor die jaren een korting heeft toegepast op het AOW-pensioen van appellant. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant voor zijn stelling dat hij begin jaren tachtig een schikking heeft getroffen met de belastingdienst over de thans in geschil zijnde jaren, geen enkel bewijs heeft aangedragen. Het beroep is ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank te weinig gewicht heeft toegekend aan de gevolgen van de alcoholverslaving van appellant en het gegeven dat deze ertoe leidde dat appellant zijn leven niet “op orde” had. Dan kan men niet verwachten dat de postvoorziening wél op orde is. In dat kader wordt erop gewezen dat de desbetreffende beslissingen niet aangetekend zijn verzonden. Was dat wel gebeurd dan zouden deze beslissingen door de Svb retour zijn ontvangen, wat haar opmerkzaam zou hebben gemaakt op de niet-ontvangst ervan door appellant. Met betrekking tot het jaar 1973 geldt in elk geval dat de beslissing appellant niet heeft bereikt. De brieven van de Svb aan appellant die op dat jaar betrekking hebben zijn aan een onjuist adres verzonden. Herhaald wordt het beroep op de schikking met de belastingdienst begin jaren tachtig en het feit dat premie is ingehouden en afgedragen over de aan appellant per 1 oktober 1976 toegekende AAW/WAO-uitkering.
3.2. Naar aanleiding van een vraag van de Raad met betrekking tot de niet-aangetekende verzending van beslissingen inzake de schuldignalatigverklaring, is door de Svb bij brief van 12 november 2012 er op gewezen dat in de periode in geding verzending van brieven per gewone post geschiedde. Van een verzendadministratie of postregistratiesysteem was toen nog geen sprake. Uit de rechtspraak van de Raad over die jaren blijkt dat dit de Raad er bij uitzondering niet van heeft weerhouden om aan te nemen dat de betreffende brieven niettemin door de adressanten zijn ontvangen (CRvB 11 mei 1988, LJN AK8420), CRvB 17 mei 1989, LJN AK8777). Een dergelijke uitzondering doet zich, aldus de Svb, hier voor. Gewezen wordt op de uitspraken van appellant over zijn leefsituatie. Benadrukt wordt dat het niet gaat om de niet-ontvangst van één brief. In totaal gaat het hier om meer dan dertig brieven, die appellant zegt niet te hebben ontvangen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat uit de aantekeningen van de belastingdienst blijkt dat sommige aanslagen zijn opgelegd na aangifte en/of bezwaar. De Svb stelt zich dan ook op het standpunt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de genoemde rechtspraak van de Raad, welke redengevend kunnen zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat niet-aangetekende verzending van besluiten in beginsel voor rekening van de afzender komt. Een uitzondering op het voorgaande geldt ten aanzien van de beslissing van 28 juli 1978 met betrekking tot het belastingjaar 1973. Van deze beslissing is komen vast te staan dat deze is verzonden naar een ander adres dan waar appellant volgens de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven stond.
3.3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.4. Tussen partijen is in geschil of de Svb, ingevolge artikel 13, eerste lid, onder b, van de AOW, op de uitkering van appellant ingevolge de AOW terecht een korting heeft toegepast van 18%.
3.5. Artikel 13, eerste lid, onder b, van de AOW, luidt:
“1.Op het bruto-ouderdomspensioen (…) wordt een korting toegepast van 2%:
b. voor elke jaarpremie op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen, welke de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd schuldig nalatig is geweest te betalen als bedoeld in artikel 61 van die wet.”
3.6. Voorop moet staan dat, met uitzondering van het jaar 1973, appellant de verzending naar het juiste adres van de beslissingen en overige correspondentie inzake de schuldignalatigverklaringen niet heeft bestreden. Daarmee staat vast dat deze beslissingen op de juiste wijze zijn bekend gemaakt. Deze beslissingen hebben daarmee in beginsel formele rechtskracht verkregen en konden door de Svb dan ook met recht aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. De stelling van appellant dat deze beslissingen ten onrechte niet per aangetekende post zijn verstuurd en dat hij ze niet heeft ontvangen, kan daaraan niet afdoen, reeds omdat, ook volgens de Raad, de gestelde niet-ontvangst van deze stukken, in de omstandigheden van dit geval, voor rekening van appellant dient te komen. Verwezen wordt naar de brief van de Svb van 12 november 2012, waarmee de Raad zich in grote lijnen kan verenigen. Aan de stelling van appellant dat in bepaalde jaren premie op zijn loon of uitkering is ingehouden en premie is afgedragen en dat de schuldignalatigverklaring om die reden onterecht is, komt de Raad niet toe.
3.7 Anders dient te worden geoordeeld ten aanzien van de beslissing over het jaar 1973. Deze beslissing is, ook naar het oordeel van de Svb zelf, niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Dat brengt mee dat de in het bestreden besluit opgenomen korting op de AOW-uitkering van appellant, voor zover die korting zijn grondslag vindt in de schuldignalatigverklaring over het jaar 1973, niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering mist. Aan de Svb wordt opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Svb zal daarbij onder meer moeten nagaan of zij nog wel bevoegd is tot schuldignalatigverklaring over het jaar 1973, mede gezien de termijn die is verstreken na het onherroepelijk worden van de aanslag van de belastingdienst over dat jaar.
4.12. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet de Svb op te dragen het geconstateerde gebrek te herstellen, eventueel door een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt de Svb op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het betreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, als voorzitter en E.E.V. Lenos en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2013.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) G.J. van Gendt

EH