In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage. De zaak betreft de weigering van een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aan appellante, die als zelfstandige werkzaam was. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen, omdat het een onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag had. In een eerdere tussenuitspraak had de Raad het Uwv de opdracht gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens rapportages overgelegd waaruit bleek dat appellante op de datum in geding, 20 augustus 2002, geen beperkingen had voor haar werk als zelfstandige. De bezwaarverzekeringsarts Mirza concludeerde overtuigend dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de WAZ. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv met deze rapportages een voldoende onderbouwing heeft gegeven voor het bestreden besluit. Hierdoor heeft de Raad het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Tevens heeft de Raad het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er geen sprake was van een overschrijding. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,- en heeft bepaald dat het Uwv de betaalde griffierechten van € 153,- aan appellante vergoedt.