ECLI:NL:CRVB:2013:1404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
11-3002 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAZ-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage. De zaak betreft de weigering van een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aan appellante, die als zelfstandige werkzaam was. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen, omdat het een onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag had. In een eerdere tussenuitspraak had de Raad het Uwv de opdracht gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens rapportages overgelegd waaruit bleek dat appellante op de datum in geding, 20 augustus 2002, geen beperkingen had voor haar werk als zelfstandige. De bezwaarverzekeringsarts Mirza concludeerde overtuigend dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de WAZ. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv met deze rapportages een voldoende onderbouwing heeft gegeven voor het bestreden besluit. Hierdoor heeft de Raad het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Tevens heeft de Raad het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er geen sprake was van een overschrijding. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,- en heeft bepaald dat het Uwv de betaalde griffierechten van € 153,- aan appellante vergoedt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/3002 WAZ
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van
13 april 2011, 10/4147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Helmink-van Oudheusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Helmink-van Oudheusden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
De Raad heeft op 16 mei 2012(11/3002 WAZ-T) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundige rapportage ingezonden, waarop appellante op verzoek van de Raad haar commentaar heeft gegeven.
Het Uwv heeft gereageerd op het commentaar van appellante en heeft nadere vragen van de Raad beantwoord.
Het nader onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding onder nummer 11/2940 WAO, plaatsgevonden op 3 juli 2013, waar appellante is verschenen bij haar gemachtigde,
mr. Helmink-van Oudheusden en het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal. In het geding 11/2940 WAO wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar hetgeen is vermeld in de tussenuitspraak van 16 mei 2012.
1.2. Bij de tussenuitspraak heeft de Raad ten eerste geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep gegrond heeft verklaard, het besluit van 6 mei 2010 (bestreden besluit) heeft vernietigd en het bezwaar van 11 september 2009 alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 15 december 2008. Daaruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
1.3. Vervolgens heeft de Raad het hoger beroep inhoudelijk behandeld en overwogen dat bij besluit van 15 december 2008 appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is geweigerd, omdat zij niet arbeidsongeschikt is in de zin van de WAZ. Bij het bestreden besluit is het tegen het besluit van 15 december 2008 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van bezwaarverzekeringsarts A. Mirza van 13 maart 2009. Dit rapport ziet echter op de behandeling van het bezwaar tegen een besluit in het kader van de WAO van 23 juli 2008 (zie 11/2940 WAO). Een specifiek op de WAZ-situatie toegesneden beoordeling is niet verricht. Het bestreden besluit is slechts gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts van 18 september 2008. Dit heeft de Raad tot de conclusie gebracht dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen voldoende medische en arbeidskundige grondslag heeft. Het Uwv heeft vervolgens opdracht gekregen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.1. Het Uwv heeft bij brief van 16 juli 2012 een rapport overgelegd van bezwaarverzekeringsarts Mirza van 26 juni 2012. Deze arts is na bestudering van het dossier en de zich daarin bevindende medische gegevens tot de conclusie gekomen dat appellante op de datum in geding, 20 augustus 2002, geen beperkingen had voor haar werk als zelfstandige voor 32 uur per week. Het Uwv heeft op grond hiervan het bestreden besluit gehandhaafd.
2.2. Appellante heeft in haar brief van 27 augustus 2012 (samengevat) te kennen gegeven dat zij de rapportage van 26 juni 2012 niet beschouwt als een verbeterde onderbouwing van het bestreden besluit, omdat daarin niet ingegaan wordt op de door appellante beschikbaar gestelde medische informatie van de huisarts en Cesar-therapeut, terwijl de bezwaarverzekeringsarts wel verwijst naar medische informatie van een psycholoog en van een neuroloog die dateert van voor de datum in geding. Appellante is van mening dat zich in het dossier voldoende aanwijzingen bevinden, op grond waarvan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts zeer onaannemelijk is.
2.3. In zijn reactie op het commentaar van appellante heeft het Uwv te kennen gegeven dat bezwaarverzekeringsarts Mirza inderdaad heeft gerapporteerd op basis van haar studie van het dossier en dat dit aanvaardbaar is omdat het gaat om een beoordeling over een tijdstip meer dan tien jaar geleden en ter zake waarvan zij appellante reeds eerder heeft onderzocht in het kader van een medische beoordeling. In het dossier bevinden zich voldoende stukken die een beeld geven van de medische toestand van appellante ten tijde in geding. Bezwaarverzekeringsarts Mirza heeft alle in het dossier aanwezige gegevens betrokken in haar beoordeling. De gegevens welke beschikbaar zijn over de periode voor augustus 2002 kunnen in een geval als het onderhavige behulpzaam zijn om een beeld te krijgen van de situatie voor en na datum uitval.
2.4. In haar rapporten van 8 februari 2013 en van 26 februari 2013 heeft bezwaarverkeringsarts Mirza nog nader toegelicht dat de informatie van de huisarts en van de behandelend revalidatiearts is opgevraagd en meegewogen in haar beoordeling. Er is geen belastbaarheidspatroon opgesteld omdat appellante op de datum in geding geen beperkingen heeft. Derhalve bestaat er evenmin noodzaak tot het verrichten van arbeidskundig onderzoek.
3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv met de in 2.1 en 2.4 genoemde rapportages een genoegzame onderbouwing voor het bestreden besluit gegeven. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarin overtuigend en inzichtelijk geconcludeerd dat appellante op de datum in geding niet vanwege ziekte en of gebreken beperkt was voor haar werk als zelfstandige. Nu het hier een laattijdige aanvraag voor een WAZ-uitkering betrof, heeft de bezwaarverzekeringsarts daarbij haar bevindingen mogen baseren op dossieronderzoek. Door appellante zijn in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel.
3.2. Nu het Uwv eerst in hoger beroep een voldoende draagkrachtige onderbouwing van het bestreden besluit heeft gegeven, ziet de Raad aanleiding dit besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Dit betekent dat er voor een schadevergoeding bestaande uit wettelijke rente geen plaats is. De Raad wijst dit verzoek dan ook af.
4.1. Appellante heeft ter zitting verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2.Vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van appellante op 17 september 2009 tot de datum van deze uitspraak zijn nog geen vier jaren verstreken. Derhalve kan niet worden gezegd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het onder 4.1 bedoelde verzoek van appellante moet daarom worden afgewezen.
5.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante in verband met aan haar verleende rechtsbijstand in hoger beroep, vastgesteld op een bedrag van € 944,-
(4 punten x wegingsfactor 0,5 vanwege de in de aanhangende zaak 11/2940 WAO toegekende proceskostenvergoeding).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens de daarin gegeven bepalingen inzake de
vergoeding van proceskosten en betaalde griffierechten;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • wijst de verzoeken om veroordeling tot het vergoeden van schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante de betaalde griffierechten van € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K.E. Haan

EH