ECLI:NL:CRVB:2013:1445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
11-5353 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en opschorting van bijstandsverlening op basis van niet ontvangen opschortingsbesluiten

In deze zaak gaat het om de intrekking en opschorting van bijstandsverlening aan appellant en T op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant en T ontvingen vanaf 1 mei 2007 bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 3 maart 2011 en 9 maart 2011 besluiten genomen om de bijstandsverlening op te schorten, omdat T niet op uitnodigingen voor gesprekken over haar woon- en leefsituatie was verschenen. De opschorting werd later omgezet in een intrekking van de bijstand per 21 februari 2011. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij en T de opschortingsbesluiten niet hebben ontvangen, waardoor zij niet op de oproepen hebben kunnen reageren. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant en T tijdig van de opschortingsbesluiten op de hoogte waren. Het college heeft geen bewijs kunnen leveren dat de besluiten aangetekend zijn verzonden en op regelmatige wijze zijn aangeboden. Hierdoor kan het appellant niet worden verweten dat hij de termijnen voor herstel van de geconstateerde verzuimen ongebruikt heeft laten verstrijken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard. Het college is veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 2.360,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 augustus 2013.

Uitspraak

11/5353 WWB
Datum uitspraak: 20 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 augustus 2011, 11/2280 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Julius, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft
mr. M. Sloot, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft op 21 juni 2013 gereageerd op een verzoek van de Raad om toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013. Appellant is met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en [T] ontvingen vanaf 1 mei 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 21 februari 2011 opgeschort. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat T geen gehoor heeft gegeven aan een uitnodiging voor een gesprek op die datum over haar woon- en leefsituatie. T wordt uitgenodigd voor een gesprek op 8 maart 2011. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 9 maart 2011 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 21 februari 2011 opgeschort (lees: de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 8 maart 2011 voortgezet) omdat T op
8 maart 2011 niet op gesprek is verschenen. Appellant en T worden uitgenodigd voor een gesprek op 16 maart 2011. Ook tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Bij besluit van 17 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 april 2011 (bestreden besluit), heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 21 februari 2011 ingetrokken. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant en T niet hebben gereageerd op de bij de besluiten van
3
en 9 maart 2011 (opschortingsbesluiten) gedane oproepen om te verschijnen voor een gesprek over hun woon- en leefsituatie.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij en T niet op de oproepen hebben gereageerd, omdat zij de opschortingsbesluiten niet hebben ontvangen. Pas nadat appellant tegen het besluit van
17 maart 2011 bezwaar had gemaakt zijn de opschortingsbesluiten aan zijn gemachtigde gezonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken of anderszins de gevraagde medewerking te verlenen. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.2.
Het besluit tot intrekking van de bijstand is een voor appellant belastend besluit. Daarom dient het college aannemelijk te maken dat appellant en T tijdig van de opschortingsbesluiten in kennis zijn gesteld.
4.3.
Het college heeft gesteld dat het de opschortingsbesluiten aangetekend heeft verzonden. Bij brief van 27 mei 2013 heeft de Raad het college verzocht stukken toe te zenden waaruit blijkt dat de opschortingsbesluiten aangetekend zijn verzonden en op regelmatige wijze door TNT-post op het huisadres van appellant en T zijn aangeboden. Op 21 juni 2013 heeft het college de Raad bericht dat het niet meer over de gevraagde bewijsstukken beschikt vanwege een interne verhuizing. Gemachtigde van het college heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het college ook niet langs een andere weg aannemelijk kan maken dat appellant en T tijdig van de opschortingsbesluiten in kennis zijn gesteld.
4.4.
Anders dan het college heeft gesteld, kan de ontkenning van de ontvangst van de opschortingsbesluiten door appellant en T niet als ongeloofwaardig worden bestempeld. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellant en T de opschortingsbesluiten wel moeten hebben ontvangen. Daarvoor is onvoldoende dat appellant tijdens de hoorzitting op
13 april 2011 eerst heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij het opschortingsbesluit van
9 maart 2011 heeft ontvangen en later in het gesprek de ontvangst van dat besluit ontkent. Ook de mededeling van appellant dat T een brief zou hebben ontvangen en vervolgens telefonisch contact zou hebben gezocht met het Werkplein van de Dienst Werk en Inkomen is onvoldoende, omdat niet duidelijk is of die brief een van de opschortingsbesluiten betrof.
4.5.
Gelet op wat onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, kan niet aan appellant worden tegengeworpen dat hij en T de bij de opschortingsbesluiten gestelde termijnen voor herstel van de geconstateerde verzuimen verwijtbaar ongebruikt hebben laten verstrijken. Het moet er voor worden gehouden dat appellant en T er niet van op de hoogte waren dat zij op 8 en
16 maart 2011 op gesprek moesten komen. Het college was dan ook niet bevoegd de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 21 februari 2011 in te trekken.
4.6.
De rechtbank heeft wat onder 4.5 is overwogen niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met
artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
4.7.
Gemachtigde van het college heeft ter zitting verklaard dat het college geen mogelijkheid ziet om, mocht het bestreden besluit worden vernietigd, het besluit van 17 maart 2011 op een andere grondslag te handhaven. Gelet daarop bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb het besluit van 17 maart 2011 te herroepen. Opmerking verdient ten slotte dat gemachtigde van het college ter zitting heeft verklaard dat appellant en T al eerder met ingang van 31 maart 2011 voor bijstand in aanmerking zijn gebracht en dat, in geval van vernietiging van het bestreden besluit, aan hen ook over de periode van 21 februari 2011 tot en met 30 maart 2011 bijstand naar de norm voor gehuwden zal worden betaald.
5.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 944,- in bezwaar, € 944,- in beroep en op € 472,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 april 2011;
- herroept het besluit van 17 maart 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het vernietigde besluit van 14 april 2011;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 126,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.360,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P.J.M. Crombach

HD