ECLI:NL:CRVB:2013:1447
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 1 mei 2007 bijstand naar de norm voor gehuwden. Na een proces-verbaal van de politie waarin werd vermeld dat appellant als snorder had gereden, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit leidde tot de conclusie dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij op geld waardeerbare activiteiten had verricht. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop besloten de bijstand over de maand november 2010 in te trekken en de kosten van de verleende bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door appellant voor de kerk verrichte activiteiten als op geld waardeerbare activiteiten moeten worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat appellant, ondanks dat hij geen beloning ontving, activiteiten verrichtte die normaal gesproken een geldelijke beloning met zich meebrengen. Hierdoor heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden, wat het college bevoegd maakte om de bijstand in te trekken.
De Raad concludeert dat het college ook bevoegd was om de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. Appellant had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat van de beleidsregel inzake terugvordering moest worden afgeweken. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.