ECLI:NL:CRVB:2013:1679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
12-6367 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering wegens gebrek aan toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WAO-uitkering toe te kennen. Appellante had een melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv stelde dat er geen sprake was van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder een WAO-uitkering was toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv terecht de uitkering heeft geweigerd, omdat er geen toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak was aangetoond. De Raad baseert zich op rapportages van verzekeringsartsen die voldoende onderbouwing bieden voor dit standpunt.

De procedure begon met een besluit van het Uwv op 30 augustus 2011, waarin de aanvraag van appellante werd afgewezen. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd in een bestreden besluit van 16 maart 2012. De rechtbank Roermond had in een eerdere uitspraak op 17 oktober 2012 geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige advisering in overeenstemming was met de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet uitsluitend te wijten zijn aan zwangerschap en bevalling, maar dat ook eerdere klachten zijn toegenomen.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe objectieve medische gegevens zijn gepresenteerd die de eerdere conclusies van het Uwv en de rechtbank zouden kunnen weerleggen. De Raad heeft de nieuwe stukken die appellante ter zitting heeft overhandigd buiten beschouwing gelaten, omdat het Uwv daar niet op kon reageren. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6367 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
17 oktober 2012, 12/526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. Hollman. Het Uwv is - met bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.1.
Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het Uwv geweigerd om appellante naar aanleiding van haar melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 21 april 2008 met toepassing van een verkorte wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij voorheen recht had op een WAO-uitkering.
1.1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het Uwv appellante geen WAO-uitkering toegekend omdat er gedurende de periode van 17 oktober 2008 tot 2 oktober 2010 geen toegenomen beperkingen zijn aan te geven.
1.2. Bij besluit van 16 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 30 augustus 2011 en 31 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige advisering in overeenstemming is met de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de zorgvuldigheidseisen. Voorts is op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek geconcludeerd dat bij melding van toegenomen klachten per 21 april 2008 geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan zij eerder recht had op een WAO-uitkering (zwangerschap en bevalling).
Het Uwv heeft zich volgens de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat in de periode van 21 april 2008 tot en met 2 oktober 2010 geen sprake was van toename van de arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat aan de vraag of sprake is van een toename die voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder een WAO-uitkering is toegekend, niet wordt toegekomen. Er is geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken of te oordelen dat de informatie uit de behandelende sector onjuist zou zijn uitgelegd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep met betrekking tot de datum 21 april 2008 naar voren gebracht dat het niet juist is dat de toename van haar beperkingen op en na die datum geheel toe te schrijven is aan haar zwangerschap en bevalling. Appellante stelt dat ook de lichamelijke en psychische klachten die destijds aanleiding zijn geweest tot het verstrekken van een WAO-uitkering zijn toegenomen.
3.2.
Met betrekking tot de periode van 17 oktober 2008 tot 2 oktober 2010 heeft appellante aangevoerd dat er wel sprake is van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak. Zij heeft hiertoe medische stukken ingebracht waar dit volgens haar uit blijkt. Zowel het Uwv als de rechtbank is hier niet op in gegaan.
3.3.
Tot slot is verzocht om vergoeding van de schade die appellante lijdt.
3.4.
Ter zitting van de Raad heeft appellante nieuwe stukken overhandigd.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. De door appellante ter zitting overgelegde stukken worden aangemerkt als nadere stukken, als bedoeld in deze bepaling. Omdat het Uwv niet op de stukken heeft kunnen reageren en omdat niet valt in te zien waarom appellante deze stukken niet eerder had kunnen inbrengen, worden deze stukken buiten beschouwing gelaten.
4.3.
Artikel 43a, eerste lid van de WAO ziet naar zijn bewoordingen en bedoeling uitsluitend op situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag lagen aan de eerder toegekende doch nadien ingetrokken uitkering (LJN BA7344).
4.4.
De Raad is van oordeel dat het Uwv terecht met ingang van een datum, vier weken na
21 april 2008, WAO-uitkering heeft geweigerd, omdat er geen sprake is van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak als in artikel 43a van de WAO bedoeld. De Raad vindt in de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing voor dat standpunt. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel.
4.5.
Voorts overweegt de Raad dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de periode van 17 oktober 2008 tot en met 2 oktober 2010 geen sprake was van toename van de arbeidsongeschiktheid. Er is geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Met de voorhanden medische gegevens is rekening gehouden. Appellante heeft niet met objectieve medische stukken aangetoond dat zij meer beperkingen had dan is aangenomen.
5.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Dit brengt met zich dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary

EH