ECLI:NL:CRVB:2013:1952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
12-2431 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand op grond van gemeentelijk beleid en toepassing van artikel 16 WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant, afkomstig uit Turkije en staatloos, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van rechtsbijstand. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van het gemeentelijk beleid, dat slechts bijstand verleent met terugwerkende kracht tot maximaal één jaar. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag om bijzondere bijstand op 14 juli 2010 was ingediend, terwijl de kosten waarvoor bijstand werd gevraagd, waren gemaakt voor 14 juli 2009. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de terugwerkende kracht voor de verlening van de bijzondere bijstand had beperkt. De Raad verwees naar vaste rechtspraak die stelt dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigden.

Daarnaast werd het standpunt van appellant dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, verworpen. De Raad oordeelde dat appellant ten tijde van zijn aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstand zoals omschreven in artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

12/2431 WWB
Datum uitspraak: 8 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 16 maart 2012, 11/219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Oosting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 27 augustus 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, afkomstig uit Turkije en staatloos, heeft vanaf 2008 meerdere gerechtelijke procedures gevoerd teneinde een verblijfsvergunning en bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) te verkrijgen. Hem is op 8 juli 2010 een verblijfsvergunning verleend, geldig van 14 juli 2006 tot 14 juli 2011. Tevens is hem per 8 juli 2010 bijstand toegekend.
1.2.
Appellant heeft op 14 juli 2010 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de WWB ingediend voor vergoeding van de eigen bijdragen in de kosten van rechtsbijstand in voormelde gerechtelijke procedures en de betaalde griffierechten (proceskosten) tot een bedrag van in totaal € 1.980,-.
1.3.
Bij besluit van 13 september 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 januari 2011 (bestreden besluit), heeft het college bijzondere bijstand verleend voor de vanaf 15 juli 2009 door appellant gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 650, - en de aanvraag voor het overige afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat er op grond van het gemeentelijk beleid slechts tot maximaal één jaar bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college op juiste gronden de terugwerkende kracht voor de verlening van de bijzondere bijstand tot en met 15 juli 2009 heeft beperkt.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend op 14 juli 2010 en dat de nog in geding zijnde proceskosten waarvoor het college geen bijzondere bijstand heeft verleend, zijn gemaakt voor 14 juli 2009.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB
(21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.4.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De omstandigheid dat aan appellant op 8 juli 2010 een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is toegekend en zijn geringe draagkracht leveren, anders dan appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geen bijzondere omstandigheden op. Het ontbreken van een verblijfsvergunning en de geringe draagkracht hebben appellant er niet van weerhouden om in november 2008 algemene bijstand aan te vragen en in dat kader verschillende gerechtelijke procedures te voeren. Gelet hierop en gelet op het feit dat appellant zich daarbij heeft laten bijstaan door een gemachtigde, wordt appellant evenmin gevolgd in zijn beroepsgrond dat hij destijds vanwege psychische klachten niet in staat was om de noodzakelijke aanvragen om bijzondere bijstand in te dienen.
4.5.
Het college hanteerde ten tijde in geding in afwijking van artikel 44 van de WWB het beleid dat aanvragen voor bijzondere bijstand kunnen worden ingediend tot uiterlijk één jaar nadat de kosten zijn gemaakt. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (20 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1459) wordt een dergelijk beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast. Gesteld noch gebleken is dat het beleid niet consistent is toegepast.
4.6.
Appellant heeft zich in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat hem bijstand moet worden verleend omdat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Ingevolge dit artikellid kan het college aan een persoon die geen recht heeft op bijstand omdat hij niet behoort tot de kring van rechthebbenden als omschreven in paragraaf 2.2, in afwijking van deze paragraaf bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Appellant was ten tijde van zijn aanvraag om bijzondere bijstand niet een persoon die geen recht heeft op bijstand in de zin van deze bepaling. De bijzondere bijstand voor de thans in geding zijnde proceskosten is geweigerd omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van het door het college gehanteerde beleid. Hierop ziet de uitzonderingsbepaling van artikel 16, eerste lid, van de WWB niet.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.K. Dekker

HD