ECLI:NL:CRVB:2013:2021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
11-5153 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de herziening van de aanspraak op kinderbijslag van appellante. De Svb had de kinderbijslag met terugwerkende kracht herzien voor de periode van het vierde kwartaal van 2001 tot en met het eerste kwartaal van 2009, omdat appellante in die periode niet in Nederland woonde. Appellante, geboren in Marokko, had haar kinderen in Marokko laten wonen voor studieredenen en ontving kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Svb concludeerde dat appellante niet verzekerd was voor de AKW, omdat zij vanaf 1 oktober 2001 niet in Nederland woonde, en vorderde een bedrag van € 45.416,08 aan teveel betaalde kinderbijslag terug.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Svb en stelde dat zij in Nederland woonde. De rechtbank heeft de besluiten van de Svb in eerdere uitspraken bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb voldoende bewijs had geleverd dat appellante in Marokko woonde, onder andere door verklaringen van de sociaal attaché en andere betrokkenen. De Raad oordeelde dat de Svb de bewijslast had en dat het rapport van de sociaal attaché een consistent beeld gaf van de woonsituatie van appellante.

De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij in Nederland woonde en dat de Svb terecht was overgegaan tot herziening van de kinderbijslag. De gronden van appellante tegen de terugvordering werden verworpen, omdat niet was aangetoond dat zij in een onaanvaardbare financiële situatie zou komen door de terugvordering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

11/5153 AKW, 13/957 AKW
Datum uitspraak: 11 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 21 juli 2010, 10/3926 en 10/3928 (aangevallen uitspraak 1) en van de rechtbank Midden-Nederland van
10 januari 2013, 12/910 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 19 juli 2013, waar appellante en haar echtgenoot [naam echtgenoot] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 16 juli 1969 geboren in Marokko en staat vanaf 8 mei 1989 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) tezamen met haar echtgenoot. Appellante heeft aan de Svb doorgegeven dat haar kinderen [B.] en [M. 2], geboren [in] respectievelijk [in] 1990 en [in] 1992, met ingang van 1 oktober 2001 om studieredenen bij haar broer in Marokko wonen, waarna de Svb met ingang van het vierde kwartaal van 2001 tweevoudige kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft toegekend. Na een melding van appellante dat haar kind [O.], geboren [in 1997], vanaf oktober 2003 eveneens om studieredenen in Marokko woont, heeft de Svb appellante tweevoudige kinderbijslag toegekend. Voor de kinderen [M. 1], geboren[in] 2003, en [Y.], geboren [in 2006], heeft appellante enkelvoudige kinderbijslag ontvangen. Appellante heeft de Svb bericht dat [M. 1] vanaf 23 mei 2008 in Marokko woont.
1.2. In het kader van de zogenaamde ‘steekproef 16+ 2007-2008’ heeft de Svb aan de sociaal attaché verbonden aan de Nederlandse ambassade te Rabat verzocht een onderzoek in te stellen naar het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn van [B.], [M. 2] en [O.]. Uit het rapport van 2 juli 2008 van de sociaal attaché blijkt dat deze kinderen onderwijs volgden in Marokko. Voorts blijkt daaruit dat twee medewerkers van de sociaal attaché samen met het stamhoofd en wijkhoofd op 21 mei 2008 een bezoek hebben gebracht aan het woonadres van de kinderen. De ambassademedewerkers hebben daaraan voorafgaand de buurman, zijnde een neef van de echtgenoot van appellante, gesproken. Deze vertelde dat appellante en haar kinderen sinds ongeveer zeven jaar in Marokko wonen. Op het woonadres van de kinderen hebben de ambassademedewerkers gesproken met appellante die onder meer verklaarde dat zij samen met haar echtgenoot in Nederland woont, dat zij sinds twee maanden in Marokko verblijft, dat de in Marokko woonachtige kinderen door haar broer worden verzorgd, die een eigen huis heeft in een andere wijk. Desgevraagd heeft appellante haar Marokkaanse paspoort laten zien, waarin als inreisdata 27 augustus 2004 en 6 september 2006 en als uitreisdatum 5 juli 2006 staan vermeld. Appellante verklaarde tevens over een Nederlands paspoort te beschikken waarmee zij ook reist. Dit paspoort is bij haar echtgenoot in Nederland. Uit het rapport van de sociaal attaché blijkt tevens dat zoon [B.] verklaarde sinds zeven jaar samen met zijn zusjes, broers en moeder in Marokko te wonen en dat zijn oom niet bij hen woonde. Het wijkhoofd en het stamhoofd hebben blijkens het rapport van de sociaal attaché meegedeeld dat de broer van appellante nooit op het bewuste woonadres heeft gewoond, maar dat appellante daar samen met haar kinderen al jaren woonachtig is. De broer van appellante verklaarde de volgende dag onder meer dat de kinderen sinds zes jaar bij hun moeder in Marokko wonen en dat hij zelf samen met zijn vrouw en kinderen in een andere wijk woont.
1.3. Bij besluit van 3 september 2009 heeft de Svb het recht op kinderbijslag herzien met ingang van het vierde kwartaal van 2001. Aan dit besluit is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellante niet verzekerd is voor de AKW, omdat zij vanaf
1 oktober 2001 niet in Nederland woonde. Bij besluit van eveneens 3 september 2009 wordt een bedrag van € 45.416,08 aan teveel betaalde kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2001 tot en met het eerste kwartaal van 2009 van appellante teruggevorderd.
1.4. Appellante heeft tegen de besluiten van 3 september 2009 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij bestreden dat zij in de periode in geding in Marokko heeft gewoond. Door appellante zijn onder meer verklaringen van de neef van haar echtgenoot, broer en kind overgelegd waarbij zij te kennen geven dat de in het rapport van de sociaal attaché weergegeven verklaringen niet juist zijn. Zij hebben nimmer verklaard dat appellante in Marokko woont dan wel heeft gewoond. Voorts heeft appellante tijdens de hoorzitting verschillende bezwaren geuit tegen het rapport van de sociaal attaché.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 14 oktober 2010 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het herzieningsbesluit van 3 september 2009 ongegrond verklaard. Op basis van het onderzoek in Marokko en nader overleg met de sociaal attaché wordt geconcludeerd dat appellante in Marokko woonde en daarom niet als ingezetene van Nederland verzekerd is geweest voor de AKW. Bij besluit op bezwaar van 20 oktober 2010 is het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van 3 september 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit slechts een aankondiging betreft dat de teveel betaalde kinderbijslag zal worden teruggevorderd, en dus niet als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt aangemerkt.
2.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht geconcludeerd dat appellante in de in geding zijnde kwartalen in Marokko woonde, waardoor zij geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 oktober 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat zij van oordeel is dat het besluit van
3 september 2009 wel als een voor bezwaar vatbaar besluit is aan te merken.
3.
Ter uitvoering van aangevallen uitspraak 1 heeft de Svb bij besluit op bezwaar van
3 februari 2012 (bestreden besluit 2) het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van
3 september 2009 ongegrond verklaard. Met betrekking tot de invordering heeft de Svb overwogen dat appellante op dat moment niets hoeft terug te betalen omdat zij een negatieve aflossingscapaciteit heeft.
4.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Voor de beroepsgronden die zien op bestreden besluit 1
- de herziening - heeft de rechtbank verwezen naar aangevallen uitspraak 1. De gronden met betrekking tot de terugvordering treffen naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
5. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 gekeerd. Wat betreft aangevallen uitspraak 1 heeft appellante aangevoerd dat zij in de periode in geding in Nederland woonde. Aan het onderzoek en het daarvan opgemaakte rapport van de sociaal attaché kleeft volgens appellante een aantal bezwaren. Onder meer is gesteld dat het onderzoek een te ingrijpend middel is nu er geen concrete aanleiding was om hiertoe over te gaan, dat de ambassademedewerker niet bevoegd was om het onderzoek uit te voeren, dat het onderzoek is uitgevoerd door slechts één ambassademedewerker en dat het rapport niet is ondertekend door degenen die verklaringen hebben afgelegd. Voorts betwist appellante de juistheid van de in het rapport van de sociaal attaché neergelegde verklaringen en verwijst daartoe naar de reeds in bezwaar ingebrachte verklaringen. Uit de gedingstukken kan volgens appellante niet het bewijs worden ontleend dat zij in Marokko woonde. Appellante wijst erop dat uit de door haar ingebrachte vrijwilligersovereenkomsten blijkt dat zij in Nederland heeft gewoond. Subsidiair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat, mocht worden geoordeeld dat zij in de periode in geding geen ingezetene van Nederland was, haar echtgenoot in ieder geval wel verzekerd was voor de AKW en dus recht had op enkelvoudige kinderbijslag. Met betrekking tot aangevallen uitspraak 2 heeft appellante eveneens aangevoerd dat haar echtgenoot recht had op enkelvoudige kinderbijslag, waarmee bij de hoogte van de terugvordering rekening dient te worden gehouden. Verder zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht is overgegaan tot herziening met terugwerkende kracht van de aanspraak op kinderbijslag van appellante ten behoeve van haar kinderen over het vierde kwartaal van 2001 tot en met het eerste kwartaal van 2009 alsmede de terugvordering van de in die kwartalen uitbetaalde kinderbijslag. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang of appellante in de periode in geding in Nederland woonde.
6.2.
Voorop wordt gesteld dat bij een belastend besluit als waar het hier om gaat op de Svb de bewijslast rust voor zover is gesteld dat appellante in de periode in geding in Marokko en niet in Nederland woonde. De Svb heeft het rapport van de sociaal attaché van 2 juli 2008 aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar de uitspraak van
22 oktober 2010, LJN BO1702 is voor herziening en terugvordering van reeds toegekende kinderbijslag op basis van een rapport als hier aan de orde alleen dan plaats, als dit rapport een voldoende consistent beeld oplevert en als er op de voor aanspraak op kinderbijslag relevante punten niet aan de inhoud van dit rapport hoeft te worden getwijfeld. De Raad is van oordeel dat de Svb met het rapport van de sociaal attaché aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de periode in geding in Marokko woonde. Hierbij wordt belang gehecht aan de verklaring van de neef van de echtgenoot van appellante, de verklaring van de broer van appellante alsmede die van haar zoon. Zij hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat appellante sinds jaren met haar kinderen in Marokko woont. Deze verklaringen worden bevestigd door de verklaringen van het wijkhoofd en het stamhoofd. De Svb mocht uitgaan van de juistheid van deze verklaringen en hoefde geen gewicht toe te kennen aan de in bezwaar overlegde, latere verklaringen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen
(CRvB 22 februari 2011, LJN BP5715) mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk afgelegde verklaring. In het onderhavige geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die tot het maken van een uitzondering op dit algemene uitgangspunt aanleiding geven. Voorts wordt belang gehecht aan de in- en uitreisstempels in het Marokkaanse paspoort van appellante, waaruit de Svb, bij ontbreken van tegenbewijs, mocht opmaken dat appellante in ieder geval in de periode van 27 augustus 2004 tot
5 juli 2006 en nadien vanaf 6 september 2006 in Marokko verbleef. Appellante heeft met de enkele stelling dat zij ook met haar Nederlandse paspoort reisde niet aannemelijk gemaakt dat zij in evengenoemde periodes niet in Marokko verbleef. Een afschrift van haar Nederlandse paspoort heeft appellante niet ingebracht.
6.3.
De door appellante tegen het rapport van de sociaal attaché geuite bezwaren, zoals vermeld in rechtsoverweging 5, leiden niet tot het oordeel dat aan het rapport niet het bewijs kan worden ontleend dat appellante vanaf het vierde kwartaal van 2001 in Marokko woonde. Zoals onder rechtsoverweging 6.2 reeds is overwogen kan een rapport als hier aan de orde onder bepaalde voorwaarden als basis dienen voor bestuurlijke besluitvorming. Op verzoek van de Svb is door de sociaal attaché in het kader van een steekproef onderzoek verricht naar onder meer de woonsituatie van de kinderen. In dat kader hebben de onder 1.2 vermelde personen een verklaring afgelegd. De stelling dat sprake is van het inzetten van een te ingrijpend onderzoeksmiddel wordt niet gevolgd, nu uit het rapport niet blijkt dat naast het stellen van vragen aan de desbetreffende personen nog andere van belang zijnde onderzoekshandelingen zijn verricht. Zo blijkt uit het rapport niet dat er een uitvoerig buurtonderzoek heeft plaatsgevonden. De stelling dat het onderzoek is uitgevoerd door slechts één ambassademedewerker vindt geen steun in het rapport, nu daaruit valt op te maken dat twee medewerkers belast waren met het onderzoek. Dat het rapport niet is ondertekend door degenen die de verklaringen hebben afgelegd doet niet af aan het oordeel daarover als neergelegd in rechtsoverweging 6.2.
6.4.
Nu door de Svb in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat appellante in de periode in geding in Marokko woonde, ligt het op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat zij niet daar, maar in Nederland woonachtig was. Appellante is daarin niet geslaagd. Uit de vrijwilligersovereenkomsten valt niet op te maken dat appellante ook daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven aan de daarin beschreven werkzaamheden te weten het geven van Arabische les tegen betaling van honderd euro per maand. De overeenkomsten kennen geen oproep- of opkomstplicht en voorts zijn geen overige stukken, bijvoorbeeld betalingsbewijzen of roosters, ingebracht waaruit blijkt dat appellante ook feitelijk als vrijwilligster heeft gewerkt. Naast de vrijwilligersovereenkomsten heeft appellante geen andere stukken of gegevens ingebracht die haar stelling betreffende wonen in Nederland onderbouwen. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven niet over andere stukken te beschikken.
6.5.
Nu appellante in de periode in geding niet in Nederland woonde, was zij op grond van artikel 6, eerste lid, onder a van de AKW niet verzekerd en had zij dus geen recht op (tweevoudige) kinderbijslag. Of de echtgenoot van appellante wel verzekerd was en recht had op enkelvoudige kinderbijslag staat in de onderhavige besluitvorming niet ter beoordeling. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt niet.
7.1.
Met betrekking tot de gronden tegen aangevallen uitspraak 2 wordt verwezen, voor zover de gronden zien op de herziening van het recht op kinderbijslag zoals neergelegd in het bestreden besluit 1, naar hetgeen is overwogen in 6.1 tot en met 6.5. Met betrekking tot de stelling dat sprake is van dringende redenen om af te zien van terugvordering wordt geoordeeld dat niet is gebleken dat appellante ten gevolge van de terugvordering in een onaanvaardbare financiële en/of sociale situatie is terecht gekomen. De Svb is dan ook niet bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt evenmin.
8.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat aangevallen uitspraak 1 wordt bevestigd voor zover aangevochten en dat aangevallen uitspraak 2 wordt bevestigd.
9.
Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor zover aangevochten;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2013.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) Z. Karekezi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

QH