ECLI:NL:CRVB:2013:2022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
12-684 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag voor kind dat koranonderwijs in Turkije volgt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant, de vader van [kind A.], die koranonderwijs volgde in Turkije. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had bepaald dat appellant geen recht had op kinderbijslag voor de periodes van het vierde kwartaal van 2008 tot en met het derde kwartaal van 2009, en van het vierde kwartaal van 2009 tot en met het tweede kwartaal van 2010. De reden hiervoor was dat de gevolgde Kuran Kursu-opleidingen niet als onderwijs in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) konden worden beschouwd, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van de beleidsregels van de Svb.

Appellant voerde aan dat de opleidingen erkend werden door de Turkse overheid en dat deze breder waren dan alleen koranonderwijs, met algemene kennis en voorbereiding op een beroep als geestelijk verzorger. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de opleidingen niet voldeden aan het criterium dat ze de mogelijkheid moesten bieden tot beroepsmatig verrichten van activiteiten overeenkomstig de opleidingen. De Svb had terecht geconcludeerd dat de korancursussen geen toegang gaven tot vervolgopleidingen of functies binnen een moskee.

De Raad benadrukte dat de door appellant aangevoerde argumenten niet voldoende waren om aan te tonen dat de gevolgde opleidingen aan de vereisten van de AKW voldeden. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de Svb, waardoor de weigering van de kinderbijslag werd gehandhaafd.

Uitspraak

12/684 AKW, 12/685 AKW
Datum uitspraak: 11 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam[woonplaats]van
8 december 2011, 11/1015 en 11/2015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Schaap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft voor verweer verwezen naar de bestreden besluiten en de inhoud van het in eerste aanleg ingediende verweerschrift van 22 maart 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D. Schaap. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is de vader van [naam kind A.]([kind A.]), geboren op [in]1992. Appellant ontving kinderbijslag voor [kind A.]. [kind A.] is op 1 september 2008 naar Turkije verhuisd, waar zij koranonderwijs is gaan volgen.
1.2. Bij besluiten van 9 juni 2010 en 13 januari 2011 heeft de Svb bepaald dat appellant vanaf het vierde kwartaal van 2008 tot en met het derde kwartaal van 2009, onderscheidenlijk het vierde kwartaal van 2009 tot en met het tweede kwartaal van 2010, geen kinderbijslag voor [kind A.] krijgt, omdat [kind A.] in deze perioden Kuran Kursu-opleidingen (korancursussen) in Turkije heeft gevolgd, die niet als onderwijs in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) kunnen worden beschouwd.
1.3. Het door appellant tegen deze besluiten gemaakte bezwaar heeft de Svb bij besluiten van 19 januari 2011, onderscheidenlijk 24 maart 2011 (de bestreden besluiten), ongegrond verklaard. Volgens de Svb geldt voor beide door [kind A.] gevolgde korancursussen dat deze niet opleiden voor een beroep of een vervolgopleiding en dat deze om die reden niet aan zijn te merken als onderwijs in de zin van de AKW.
2.1. In beroep heeft appellant bestreden dat de door [kind A.] in voornoemde perioden in Turkije gevolgde opleidingen niet als onderwijs in de zin van de AKW zouden kunnen worden aangemerkt. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de op verzoek van de Svb door de desbetreffende scholen ingevulde en ondertekende verklaringen blijkt dat de opleidingen worden erkend door de Turkse overheid en dat aan de opleidingen een diploma verbonden is. De opleidingen zijn breder dan uitsluitend koranonderwijs, omdat ook algemene kennis wordt onderwezen. De opleidingen zijn gericht op het beroep als geestelijk verzorger en kunnen worden beschouwd als voorbereidend op opleidingen die door de Hogeschool Inholland en aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) worden aangeboden.
2.2. De rechtbank heeft het beroep tegen beide bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de door [kind A.] gevolgde opleidingen niet voldoen aan alle vereisten die gesteld zijn in de ter nadere invulling van het begrip onderwijs als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de AKW gestelde beleidsregels. De rechtbank heeft het standpunt van de Svb onderschreven dat niet voldaan is aan het in deze beleidsregels gestelde criterium dat de opleidingen de mogelijkheid moeten bieden tot het beroepsmatig verrichten van activiteiten overeenkomstig die opleidingen. De rechtbank heeft deze conclusie gebaseerd op een memo van de attaché van Sociale Zaken te Ankara (de attaché) van 28 februari 2007. Daarin heeft de attaché in algemene zin geconcludeerd dat een korancursus die onder de verantwoordelijkheid van het Directoraat voor Religieuze Aangelegenheden (Directoraat) valt, geen onderwijs is in de zin van de AKW. Volgens de attaché geeft dit certificaat dat de leerling na afloop van de opleiding verkrijgt louter aan dat een leerling de Koran kan lezen en/of citeren. Het geeft geen toegang tot een vervolgopleiding of tot een functie binnen een moskee. Volgens de rechtbank mocht de Svb ter onderbouwing van zijn standpunten volstaan met verwijzing naar dit memo. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de in geding zijnde opleidingen onder de verantwoordelijkheid van het Directoraat vallen en dat appellant zijn betoog dat de in geding zijnde opleidingen wel toegang zouden bieden tot een vervolgopleiding of een beroep/functie, niet heeft onderbouwd.
3.1. In hoger beroep heeft appellant te kennen gegeven dat het geschil zich toespitst op de vraag of de door [kind A.] in Turkije gevolgde opleidingen voldoen aan de voorwaarde dat deze de mogelijkheid bieden tot het beroepsmatig verrichten van activiteiten overeenkomstig deze opleidingen. Appellant heeft herhaald dat aan dit criterium voldaan is, omdat de door de scholen afgegeven certificaten [kind A.] toegang geven tot vervolgopleidingen aan de hogeschool Inholland en de VU.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft bepaald dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag voor [kind A.] over het vierde kwartaal van 2008 tot en met het derde kwartaal van 2009, alsmede over het vierde kwartaal van 2009 tot en met het tweede kwartaal van 2010.
4.2.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder a, van de AKW, voor zover thans van belang, heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet voor een kind van zestien of zeventien jaar slechts recht op kinderbijslag indien het kind - kort gezegd - onderwijs volgt.
4.3.
Ter nadere invulling van het begrip onderwijs als bedoeld in deze bepaling heeft de Svb beleidsregels opgesteld (SB1016), waarbij de Svb heeft aangesloten bij de verplichtingen die op grond van de Leerplichtwet 1969 gelden voor in het buitenland wonende kinderen en, meer in het bijzonder, bij de verplichting dat het kind een opleiding moet volgen die leidt tot het behalen van een startkwalificatie. De Svb heeft bepaald dat met een opleiding een startkwalificatie kan worden behaald als voldaan is aan de volgende criteria:
. deskundige begeleiding door de onderwijsinstelling;
. voorbereiding op enig examen, resulterend in een diploma of getuigschrift;
. de mogelijkheid tot het beroepsmatig verrichten van activiteiten overeenkomstig de
opleiding.
Voorts is bepaald dat algemeen vormend onderwijs dat wordt afgesloten met een examen resulterend in een diploma of getuigschrift en dat toegang geeft tot vervolgonderwijs of dat als minimum vereiste geldt voor een functie of beroep, wordt aangemerkt als onderwijs waarmee een startkwalificatie kan worden behaald.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het door [kind A.] gevolgde onderwijs aan de eerste twee van de genoemde criteria voldoet.
4.5.
In het memo van de attaché van 28 februari 2007 dat de rechtbank ten grondslag legt aan haar conclusie dat het door [kind A.] gevolgde onderwijs niet aan het derde criterium voldoet, wordt een onderscheid gemaakt tussen de scholen waar in aanvulling op algemeen vormend onderwijs koranonderwijs wordt gegeven en de korancursussen die onder het Directoraat vallen. Uit het door het Directoraat uitgevaardigde reglement blijkt dat alle vakken waarin wordt onderwezen alleen te maken hebben met de Koran. Voorts geeft het aan het einde van de opleiding ontvangen certificaat geen toegang tot een vervolgopleiding en evenmin tot toegang tot een functie binnen een moskee. Het certificaat geeft alleen aan dat de leerling de Koran kan lezen en/of reciteren.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [kind A.] in de voor dit geding relevante perioden onderwijs heeft gevolgd dat onder het toezicht van het Directoraat valt. Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de opleidingen die [kind A.] gevolgd heeft bijzondere kenmerken vertonen, waardoor deze niet op een lijn met de in het memo beschreven opleidingen zouden kunnen worden gesteld. Voor zover appellant gewezen heeft op het onderdeel ‘algemene kennis’ heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat dit, buiten de algemene kennis van de Koran, ook algemeen vormende elementen bevat. Dat de opleiding mede zou kunnen worden beschouwd als vooropleiding voor het beroep geestelijke verzorger, heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt. Uit het door appellant ter zitting overgelegde artikel over de lerarenopleidingen islamgodsdienst en imam/islamitisch geestelijk werker in de hogeschool Inholland is niet af te leiden dat de door [kind A.] gevolgde korancursussen als (verplichte) vooropleiding voor deze studies worden aangemerkt. Voor een onderzoek naar de mate waarin deze studies vergelijkbaar zijn met de door [kind A.] gevolgde korancursussen, waar appellant ter zitting om heeft verzocht, is dan ook geen aanleiding. Dat het bedoelde onderwijs door de Turkse overheid wordt erkend doet aan het voorgaande niet af.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, heeft de Svb met toepassing van de genoemde beleidsregels terecht bepaald dat appellant over het vierde kwartaal van 2008 tot en met het derde kwartaal van 2009, alsmede over het vierde kwartaal van 2009 tot en met het tweede kwartaal van 2010, geen recht heeft op kinderbijslag voor [kind A.]. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2013.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) Z. Karekezi

QH