ECLI:NL:CRVB:2013:2057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens gebrek aan geldige verblijfstitel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, een Ugandese vrouw geboren in 1968, had in het verleden bijstand ontvangen op basis van een verblijfsvergunning die inmiddels was verlopen. De aanvraag voor bijstand die zij op 10 juni 2011 indiende, werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat zij geen geldige verblijfstitel had. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond.
De appellante stelde dat de Staat de plicht heeft om haar te beschermen tegen medische, financiële en huisvestingsproblemen, en dat het college haar had moeten doorverwijzen naar hulpinstanties om dakloosheid te voorkomen. Ze voerde aan dat haar situatie een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhield, omdat ze in een onveilige woonsituatie verkeerde en niet in haar basisbehoeften kon voorzien.
De Raad oordeelde dat de te beoordelen periode beperkt was tot de tijd waarin de appellante geen uitkering ontving, en dat zij onder de bepalingen van de Wet werk en bijstand (WWB) viel, die geen recht op bijstand verleent aan vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel. De Raad bevestigde dat de wetgever deze categorie vreemdelingen uitdrukkelijk had uitgesloten van bijstandsverlening, zelfs in geval van dringende redenen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met J.T.P. Pot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.