Uitspraak
OVERWEGINGEN
13 augustus 2010 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat voor hem geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 13 oktober 2010, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 13 december 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
GZ-psycholoog Roze van 15 juli 2009. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De voorgehouden functies van machinaal metaalbewerker, productiemedewerker industrie met functienummer 8142-0788-017 en wikkelaar vormen naar het oordeel van de rechtbank een toereikende arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
14 december 2011 blijkt dat sprake is van ernstige concentratieproblemen. Verder heeft appellant gewezen op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 januari 2012 (ECLI:NL:RBALK:2012:217) inzake de aanscherping van de “Basisinformatie CBBS” in juni 2009 op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 van de FML. In deze uitspraak is overwogen dat het Uwv de wettelijke systematiek miskent door als uitgangspunt te nemen dat op bovengenoemde beoordelingspunten in beginsel slechts ernstige stoornissen tot beperkingen kunnen leiden en dat sprake is van een rechtens onaanvaardbare invulling van wettelijke begrippen. De rechtbank Alkmaar heeft geoordeeld dat de in de Basisinformatie CBBS neergelegde gedragsregel op dit punt het wettelijk kader te buiten gaat. Appellant acht deze uitspraak relevant aangezien de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft overwogen dat door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 15 maart 2011 afdoende is toegelicht dat geen sprake is van een ernstige concentratie- of geheugenstoornis die moet leiden tot meer beperkingen. Verder is appellant van mening dat de voorgehouden functies niet geschikt zijn gelet op de belasting op concentratie, verdelen/vasthouden van de aandacht, herinneren en samenwerking (monteur) en de hoofdbewegingen.
12 december 2012 wordt de diagnose MCI genoemd door A. Janse, klinisch geriater. In de door appellant bijgevoegde informatie ten aanzien van MCI (afkomstig van www.alzheimercentrum.nl), staat vermeld dat deze aandoening “in het algemeen beperkingen kan opleveren ten aanzien van geheugen, taal, moeite met overzicht houden, eenvoudige handelingen verrichten”. Deze stukken geven onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling, aangezien de diagnose MCI pas ruim twee jaar na de datum in geding is gesteld en bovendien de geriater niet is ingegaan op de concrete beperkingen die appellant hiervan ondervindt.
24 maart en 15 juli 2009 wijst voorts niet op het aangewezen zijn van zwaardere beperkingen op de onderdelen 1.1, 1.2 en 1.3 van de FML dan daarin zijn vermeld.
4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1647). In zijn uitspraak van 4 september 2013 volgt de Raad het oordeel van de rechtbank over de in overweging 3 vermelde aanscherping van de Basisinformatie CBBS niet. Voorts overweegt de Raad dat de verzekeringsartsen in het geval van appellant op basis van het dagverhaal van appellant, de informatie van de behandelende sector, de bevindingen van de verzekeringsarts tijdens het spreekuur en de presentatie van appellant tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts en tijdens de hoorzitting de functionele mogelijkheden van appellant in rubriek I hebben beoordeeld. Door de bezwaarverzekeringsarts is vervolgens, naar aanleiding van het beroep van appellant, nog toegelicht dat, omdat geen sprake is van een zeer ernstige concentratiestoornis en/of geheugenstoornis er geen aanleiding is om nadere beperkingen aan te nemen.