ECLI:NL:CRVB:2013:2280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
12-1064 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening met terugwerkende kracht van het recht op meervoudige kinderbijslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het recht op meervoudige kinderbijslag voor appellant, die kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het recht op tweevoudige kinderbijslag herzien naar enkelvoudige kinderbijslag, omdat de kinderen van appellant volgens de Svb bij zijn echtgenote in Egypte woonden. Appellant betwistte deze herziening en voerde aan dat zijn echtgenote in Nederland verbleef en dat de kinderen tijdelijk in Egypte waren.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat appellants echtgenote in de periode in geding een huishouden met de kinderen in Egypte vormde. Dit werd ondersteund door verklaringen van schoolhoofden en de kinderen zelf, die onafhankelijk van elkaar bevestigden dat de kinderen bij hun moeder in Egypte woonden. Appellant kon de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen en die van zijn familieleden niet voldoende weerleggen met objectieve stukken.

De Raad oordeelde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het recht op tweevoudige kinderbijslag, aangezien de kinderen tot het huishouden van appellants echtgenote in Egypte behoorden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1064 AKW
Datum uitspraak: 1 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
11 januari 2012, 11/7422 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Mons, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2013. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. A.J. Eertink, kantoorgenoot van mr. Mons. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, gehuwd met [naam echtgenote], heeft voor zijn kinderen [naam kind A.], geboren
10 januari 1992, [naam kind B], geboren 19 mei 1995, [naam kind B], geboren 28 maart 1997, en [naam kind C.], geboren 22 september 2001, kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen. Aanvankelijk was zijn echtgenote de aanvrager doch in de zomer van 2004 hebben appellant en zijn echtgenote verzocht de aanvraag op naam van appellant te zetten. Met ingang van het vierde kwartaal van 2007 heeft appellant tweevoudige kinderbijslag ontvangen. Volgens opgave van appellant wonen de kinderen in Egypte en is hun verzorger een broer van zijn echtgenote, [Naam X.], en verblijven zij op het adres [Adres A.] te [plaatsnaam].
1.2. Het recht op kinderbijslag van appellant is in het kader van een grootschalig onderzoek in Egypte naar de rechtmatigheid van kinderbijslag nader onderzocht. Volgens een rapportage formulier van 15 november 2009 hebben twee medewerkers van het Controle Team Buitenland (CTB), vergezeld door onder andere een tolk op 15 november 2009 een onderzoek in Egypte ingesteld. In dat kader zijn de scholen van de kinderen bezocht. Daarbij is gesproken met de hoofden van twee scholen. Het hoofd van de school van [naam kind C.] en [naam kind B] heeft verklaard dat de kinderen op zijn school onderwijs volgen, dat de kinderen bij hun moeder, [naam moeder], wonen en dat de moeder op en neer reist tussen Egypte en Nederland. De moeder heeft de kinderen in 2005 ingeschreven en bezoekt de school regelmatig. [naam kind B] heeft tijdens het schoolbezoek verklaard dat zij sinds 2005 in Egypte bij haar moeder woont, dat zij al drie jaar niet meer is teruggegaan naar Nederland en dat haar moeder af en toe naar Nederland gaat. Dan past hun grootmoeder en/of tante op.
1.3. Vervolgens hebben de medewerkers van het CTB het door de school opgegeven woonadres van de kinderen bezocht. Daar is opengedaan door een man die heeft verklaard een oom van de kinderen, te weten een broer van appellant, te zijn. De man heeft verklaard dat de kinderen niet op zijn adres wonen maar bij hun grootmoeder van vaders kant. De man heeft de medewerkers van het CTB vergezeld naar het huis van de grootmoeder van vaderskant. De grootmoeder van vaderskant heeft vervolgens verklaard dat de kinderen bij haar wonen. Op de vraag of de medewerkers de kamers van de kinderen mogen zien, heeft de grootmoeder geantwoord dat kinderen alleen bij haar eten. Slapen doen zij bij hun oom, een broer van de moeder. Zowel deze oom als zijn echtgenote zouden niet te spreken kunnen zijn. Voorts heeft de grootmoeder verklaard dat de moeder van de kinderen in Nederland woont en een keer per jaar een maand naar Egypte komt. Appellant komt twee maanden later ook een maand naar Egypte. Geconfronteerd met de verklaring van het hoofd van de school van [naam kind C.] en [naam kind B], dat de kinderen bij hun moeder wonen, heeft zij verklaard dat de kinderen haar moeder noemen.
1.4. Aansluitend hebben de medewerkers van het CTB de school van [naam kind B] bezocht, waar die dag geen onderwijs was. Het hoofd van de school was wel aanwezig en heeft verklaard dat [naam kind B], en ook de andere kinderen, bij hun moeder, [naam moeder], wonen. Hij heeft uitdrukkelijk verklaard dat de kinderen niet bij hun grootmoeder wonen. Voorts heeft hij verklaard dat de moeder twee weken geleden nog op school is geweest en hij haar heeft ontmoet.
1.5. Vervolgens hebben de medewerkers van het CTB het aan de school opgegeven telefoonnummer van de verzorger van de kinderen gebeld, waarop [naam kind B] heeft opgenomen. Zij heeft verklaard dat zij in het huis van haar grootouders is, dat zij het mobiele nummer van haar moeder gebruikt, dat haar moeder in Nederland is en dat haar moeder daar haar hele leven heeft gewoond. Haar moeder is voor het laatst in juli 2009 in Egypte geweest, aldus [naam kind B].
1.6. Op 17 november 2009 heeft appellant een schriftelijke verklaring van de broer van zijn echtgenote aan de Svb overgelegd, waarin deze persoon heeft verklaard dat de vier kinderen bij hem in Egypte wonen. Tevens heeft hij de twee Nederlandse paspoorten van hem en zijn echtgenote overgelegd. In het Nederlandse paspoort van zijn echtgenote waren geen stempels aanwezig. Hij heeft verklaard dat de kinderen van 4 juli tot 20 augustus 2009 in Nederland hebben verbleven.
1.7. Bij besluit van 23 december 2009 heeft de Svb met ingang van het vierde kwartaal van 2009 enkelvoudige kinderbijslag toegekend voor [naam kind A.], [naam kind B], [naam kind B] en [naam kind C.] in verband met het onder 1.2 tot net met 1.5 vermelde onderzoek.
1.8. Bij besluit van 18 november 2010 heeft de Svb het recht op tweevoudige kinderbijslag voor de vier kinderen vanaf het vierde kwartaal van 2007 herzien in een recht op enkelvoudige kinderbijslag op de grond dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor tweevoudige kinderbijslag, omdat de kinderen bij appellants echtgenote wonen.
1.9. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij is bestreden dat appellants echtgenote in Egypte heeft gewoond en bij de kinderen heeft verbleven. Door appellant zijn op 21 oktober 2010 documenten van het Egyptische ministerie van Binnenlandse Zaken overgelegd waarin een overzicht wordt gegeven van de data van in- en uitreizen in en uit Egypte door appellant en zijn echtgenote. Bij dat bezoek heeft appellant verklaard dat hij en zijn echtgenote in Nederland wonen, dat zij allebei werken en dus ook niet lang in Egypte kunnen verblijven. Zij gaan meestal drie weken op vakantie. Op 9 november 2010 heeft de Svb telefonisch contact gehad met appellant. Hem is uitgelegd dat tweevoudige kinderbijslag niet aan de orde is voor zijn kinderen, omdat de kinderen in de GBA van Den Haag ingeschreven staan. Op de mededeling dat de Svb de GBA zal inlichten dat de kinderen volgens de administratie van de Svb in Egypte wonen, heeft appellant de Svb verzocht dat niet te doen. Voorts heeft hij aangegeven geen tweevoudige kinderbijslag meer te wensen.
1.10. De Svb heeft appellant op 11 november 2010 voorgehouden dat hij in Nederland stukken aan de Svb heeft afgegeven, de Svb heeft gebeld en zijn pinpas heeft gebruikt op data waarop hij volgens de in 1.9 genoemde documenten van de Egyptische overheid in Egypte was. Appellant heeft verklaard dat zijn broer zijn bankpas en telefoon gebruikt als hij in Egypte is en dat zijn broer op 12 januari 2009 bij de Svb stukken heeft afgegeven. Voorts heeft de Svb appellant voorgehouden dat zijn echtgenote tot 2004 te vinden is in [plaatsnaam] met een laatstelijk een WW-uitkering, die eindigde op 8 juli 2004 en daarna niet meer. Appellant heeft daarop verklaard dat in weerwil van zijn eerdere verklaring zijn echtgenote niet meer werkt. Voorts heeft hij verklaard dat al zijn kinderen per augustus 2004 in Egypte wonen en dat zij iedere zomer naar Nederland komen. Op de vraag waarom al zijn kinderen in Egypte wonen en hun moeder in Nederland terwijl zij niet werkt, heeft appellant geen antwoord gegeven.
1.11. Vervolgens heeft appellant aan de Svb een verklaring van 19 november 2009 overgelegd van het hoofd van de school van [naam kind B] waarin deze verklaard dat onder “mother” in de de Oosterse samenleving de verzorger van de kinderen moet worden verstaan. “The lady who visits the pupil is called [naam Z.]”, aldus het schoolhoofd. De Raad begrijpt dat hij heeft bedoeld te zeggen dat de vrouw die de school heeft bezocht volgens zijn eerdere verklaring, [naam Z.] is, de echtgenote van [Naam X.].
1.12. Op 23 november 2010 heeft een medewerker van de gemeente Den Haag de Svb gebeld en meegedeeld dat appellant jegens de gemeente ieder jaar verklaart dat zijn gezin vijf maanden in Nederland verblijft.
1.13. Tot slot heeft appellant een verklaring, gedateerd 14 januari 2011, overgelegd van de in Nederland wonende broer van appellant onder andere inhoudende dat hij de telefoon en de bankpas van appellant gebruikt als appellant in Egypte is en dat hij in januari 2009 stukken bij de Svb heeft afgegeven en met de Svb heeft gebeld.
1.14. Bij besluit op bezwaar van 10 augustus 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 18 november 2010 ongegrond verklaard. De Svb stelt zich op het standpunt dat de kinderen bij de andere ouder in Egypte wonen en dat geen recht op tweevoudige kinderbijslag bestaat over het vierde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2009. Over de andere kwartalen was reeds slechts enkelvoudige kinderbijslag toegekend. Aan de door appellant ingezonden verklaringen en stukken is geen doorslaggevende betekenis toegekend.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat de kinderen van appellant in de betreffende periode tot het huishouden van de echtgenote in Egypte behoorden. Met ingang van het vierde kwartaal van 2004 is niet voldaan aan de voorwaarden voor het recht op tweevoudige kinderbijslag.
3.
Appellant heeft zich hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Er is onder andere op gewezen dat de verklaring van de schoolhoofden door medewerkers van het CTB zijn opgeschreven. Alleen de verklaring van het schoolhoofd van [naam kind B] is ondertekend. Niet blijkt dat het schoolhoofd het Engels machtig was en wist wat hij tekende. Evenmin blijkt in welke taal de andere tijdens het onderzoek gehoorde personen aangesproken zijn en of zij de Engelse taal machtig zijn.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 7, derde lid, sub a, van de AKW, heeft de verzekerde recht op tweevoudige kinderbijslag als een kind jonger is dan 16 jaar en door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde behoort en noch tot het huishouden van een ander.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht is overgegaan tot herziening met terugwerkende kracht van het recht op meervoudige kinderbijslag van appellant ten behoeve van zijn kinderen over het vierde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2009. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang of de echtgenoot van appellant in de periode in geding in Egypte een huishouden met kinderen vormde.
4.3.
Voorop wordt gesteld dat bij een belastend besluit als waar het hier om gaat op de Svb de bewijslast rust voor zover is gesteld dat appellants echtgenote in de periode in geding in Egypte een huishouden met de kinderen vormde en niet in Nederland woonde. De Svb heeft het rapport van het CTB van 15 november 2009 aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 oktober 2010, LJN BO1702, is voor herziening en terugvordering van reeds toegekende kinderbijslag op basis van een rapport als hier aan de orde alleen dan plaats, als dit rapport een voldoende consistent beeld oplevert en als er op de voor aanspraak op kinderbijslag relevante punten niet aan de inhoud van dit rapport hoeft te worden getwijfeld. De Raad is van oordeel dat de Svb met het rapport van het CTB aannemelijk heeft gemaakt dat appellants echtgenote in de periode in geding in Egypte een huishouden met de kinderen vormde. Hierbij wordt belang gehecht aan de verklaring van het schoolhoofd van [naam kind C.] en [naam kind B], van het schoolhoofd van [naam kind B] en aan de verklaring van [naam kind B] zelf. Zij hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat appellants echtgenote sinds 2005 met haar kinderen in Egypte woont. De Svb mocht uitgaan van de juistheid van deze verklaringen en hoefde geen gewicht toe te kennen aan de later overgelegde stukken en verklaringen omdat deze onderling tegenstrijdig zijn en tegenstrijdig zijn met anderszins aan de Svb bekende feiten.
4.4.
Zo heeft appellant verklaard dat zijn echtgenote in de kwartalen in geding in Nederland werkte terwijl uit het [plaatsnaam] geen dienst- of uitkeringsverband meer blijkt na medio 2004. Overigens heeft appellant later verklaard dat zijn echtgenote niet werkte. Appellant heeft jarenlang aan de GBA gemeld dat zijn gezin vijf maanden per jaar in Nederland is. Dit strookt niet met de verklaring van appellant dat zijn echtgenote in Nederland verblijft en slechts drie weken per jaar naar Egypte gaat noch met de verklaring van de grootmoeder van vaderskant, dat appellants echtgenote slechts een maand per jaar in Egypte is en evenmin met de verklaring van [naam kind B] dat zij bij haar moeder woont en dat haar moeder af en toe naar Nederland gaat. Het strookt overigens ook niet met de verklaring van [naam kind B] dat zij drie jaar niet naar Nederland is geweest.
Appellant heeft een document van 6 oktober 2010 afkomstig van het Egyptische Ministerie van Binnenlandse zaken overgelegd waarin wordt gesteld dat appellant en zijn echtgenote op 10 juli en 1 augustus 2005, op 8 december 2007 en 4 januari 2008 en op 10 december 2008 en 30 januari 2009 in Egypte in- respectievelijk zijn uitgereisd. Dit document bestrijkt de periode van 1 januari 2004 tot 6 oktober 2010. Aan dit document wordt niet de waarde toegekend die appellant daaraan toegekend wil zien, omdat appellant blijkens aan de Svb overgelegde bankafschriften op 29 juli 2005, toen hij volgens dit Egyptische document in Egypte was, zijn bankpas in Nederland heeft gebruikt. Voorts heeft hij op 14 januari 2009 met de Svb gebeld over stukken die hij op 12 januari 2009 bij de Svb heeft afgegeven, terwijl hij tot 30 januari 2009 in Egypte verbleef, volgens het Egyptische document. De verklaring van appellants broer dat hij het is geweest die deze handelingen heeft verricht is niet afdoende om dit document als juist te aanvaarden, omdat ook overigens de in dit document genoemde data niet stroken met andere verklaringen van appellant en van zijn familieleden. Zo heeft de grootmoeder van vaderszijde verklaard dat beide echtelieden een maand per jaar in Egypte verblijven en dat eerst appellants echtgenote arriveert en vervolgens twee maanden later appellant. Volgens het document van de Egyptische overheid reisden appellant en zijn echtgenote op dezelfde dagen. Voorts heeft [naam kind B] gesteld dat haar moeder in juli 2009 in Egypte is geweest, welke bezoek niet is vermeld bij de in- en uitreisdata. Tot slot heeft appellant zelf verklaard dat zijn gezin vijf maanden per jaar in Nederland is. Appellant heeft geen verklaring gegeven voor deze gevonden uiteenlopende tijdvakken en data.
4.5.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 22 februari 2011, LJN BP5715) mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk afgelegde verklaring. Reeds om die reden mag worden uitgegaan van de eerste verklaring van het schoolhoofd van school van [naam kind B]. Aan de nadere verklaring van dit schoolhoofd kan ook om andere redenen niet het gewicht worden toegekend dat appellant daaraan toegekend wil zien. Niet alleen is een ander schoolstempel gebruikt dan het stempel op schoolverklaringen van deze school van rond dezelfde tijd maar ook strookt de verklaring niet met andere verklaringen. Het schoolhoofd heeft gesteld, althans zo begrijp de Raad zijn verklaring, dat hij met de aanduiding moeder [naam Z.] heeft bedoeld. De grootmoeder heeft echter verklaard dat zij door de kinderen als moeder wordt aangeduid en voorts hebben [naam kind B] en [naam kind B] appellants echtgenote als moeder aangeduid. Appellant heeft hierover geen opheldering gegeven.
4.6.
Appellant heeft de met elkaar strokende verklaringen van de beide schoolhoofden en van [naam kind B] niet weerlegd doordat de in 4.4 en 4.5 beschreven tegenstrijdigheden niet zijn opgehelderd met objectieve stukken aangaande het gestelde verblijf van zijn echtgenote in Nederland. De in beroep overgelegde verklaringen van de vier kinderen en van appellants echtgenote kunnen, bij gebreke van enig objectief stuk met betrekking tot het gestelde jarenlange verblijf van appellants echtgenote in Nederland, hier niet aan afdoen.
4.7.
De door appellant tegen het rapport van het CTB geuite bezwaren, zoals vermeld in 3, leiden niet tot het oordeel dat de Svb het rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon leggen en op grond daarvan en de overige gedingstukken aannemelijk mocht achten dat de echtgenote van appellant in de kwartalen in geding een huishouden met de kinderen in Egypte vormde. Zoals in 4.3 reeds is overwogen kan een rapport als hier aan de orde onder bepaalde voorwaarden als basis dienen voor bestuurlijke besluitvorming. Dat het rapport niet is ondertekend door degenen die de verklaringen hebben afgelegd doet niet af aan het oordeel daarover als neergelegd in 4.3. Evenmin slagen de gronden die zien op door de medewerkers van het CTB gebruikte taal tijdens het onderzoek nu uit het rapport blijkt dat een tolk de onderzoekers heeft begeleid en ook het telefoongesprek met [naam kind B] heeft gevoerd.
4.8.
Nu de kinderen tot het huishouden van appellants echtgenote in Egypte behoorden, is met ingang van het vierde kwartaal van 2007 niet voldaan aan de voorwaarden voor het recht op tweevoudige kinderbijslag. Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en E.E.V. Lenos en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2013.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) G.J. van Gendt
JvC